ECLI:NL:RBMAA:2006:AX3365

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-700811-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing op openbare weg door meerdere personen met bedreiging van geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 12 mei 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 28 november 2005 te Schimmert, waar de verdachte samen met anderen een slachtoffer onder bedreiging van geweld dwong om een gsm-telefoon en geld af te geven. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman, die stelde dat de verdachte geen uitvoeringshandelingen had verricht en vrijwillig was teruggetreden, verworpen. De rechtbank oordeelde dat uit de verklaringen van het slachtoffer bleek dat de verdachte samen met een mededader op hem was toegelopen en hem had bedreigd met een mes. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf opgelegd van 240 uren en een leerstraf van 14 uur. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding tot een bedrag van € 535,36 werd toegewezen, terwijl andere delen van de vordering werden afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700811-05
Datum uitspraak: 12 mei 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 april 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2005 te Schimmert, gemeente Nuth, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, op de openbare weg, te weten de Hoofdstraat, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm-telefoon (Nokia 1100) en/of een portemonnai, inhoudende een hoeveelheid geld, te weten ongeveer 400 à 500 euro, en/of een Rabobankpasje, en/of een fietstas, inhoudende schriftelijke bescheiden, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader, tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) de portemonnai en/of de gsm van voornoemde [slachtoffer] wilde hebben en/of dreigend een mes in de richting van die [slachtoffer], heeft/hebben gehouden, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich op korte afstand van die [slachtoffer] bevond(en).
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 november 2005 te Schimmert, gemeente Nuth, tezamen en in vereniging met anderen op de openbare weg, te weten de Hoofdstraat, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een gsm-telefoon (Nokia 1100) en een portemonnai, inhoudende een hoeveelheid geld en een Rabobankpasje, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte, en/of zijn mededader de portemonnai en de gsm van voornoemde [slachtoffer] wilde hebben en/of dreigend een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gehouden, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader zich op korte afstand van die [slachtoffer] bevonden.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd – zakelijk weergegeven:
Cliënt heeft op het moment dat het tot hem doordrong wat [N.] deed afstand daarvan genomen en is naar de auto teruggegaan. Hij is dus vrijwillig teruggetreden. Verder heeft hij geen enkele uitvoeringshandeling verricht.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat enerzijds geen sprake zou zijn van het tezamen en in vereniging plegen van het tenlastegelegde feit omdat hij geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en anderzijds hij vrijwillig zou zijn teruggetreden en daarom het delict niet zou hebben voltooid. De rechtbank wijst het verweer van de raadsman af. Zij overweegt daartoe:
Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat verdachte samen met [N.] op hem toe is gelopen terwijl beiden een muts en sjaal op een zodanige wijze droegen dat alleen hun ogen zichtbaar waren. Verder leidt de rechtbank uit de verklaring van de aangever af dat verdachte tezamen en in vereniging met [N.] het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd.
Van een terugtred als bedoeld blijkt niet uit deze verklaring.
Verder is ook ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of
meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregel het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op:
- de persoon van verdachte,
- de mate van zijn betrokkenheid bij het feit,
- de thuissituatie van verdachte en
- de omstandigheid dat hij nooit eerder is veroordeeld,
het niet opportuun is dat de verdachte alsnog een gevangenisstraf moet uitzitten.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De vorderingen van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer], [adres slachtoffer] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces heeft gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake post 3 (€ 450,-), niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 535,36 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Het, met inachtneming van het vorenoverwogene, nog resterende deel van de vordering van de benadeelde partij ter zake post 2 (zwarte Nokia ad € 67,-) zal worden afgewezen, daar de gestelde schade ter terechtzitting niet is komen vast te staan, nu de desbetreffende GSM-telefoon voor teruggave aan de benadeelde partij in aanmerking komt.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES MAANDEN;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Reguliere Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht aan de Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft aan voornoemde instelling opdracht aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit:
een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 uren, en
een leerstraf, bestaande uit het volgen van de Goldsteintraining “Opkomen voor je mening” voor de duur van 14 uur;
- verstaat dat deze taakstraf moet zijn voltooid binnen een jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden;
- beveelt dat indien verdachte de totale taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 127 dagen zal worden toegepast;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 535,36 (VIJFHONDERDVIJFENDERTIG 36/100 EURO);
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], ter zake de post 2;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake de post 3 in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], [adres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 535,36 (VIJFHONDERDVIJFENDERTIG 36/100 EURO), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer] voormeld bedrag van € 535,36 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 535,36 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2006, zijnde mr. Voogt buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.