ECLI:NL:RBMAA:2006:AY0115

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700097-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling van een politieagent

Op 6 juni 2006 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 11 februari 2006 in Heerlen een politieagent heeft mishandeld en geprobeerd heeft deze van het leven te beroven. De verdachte heeft met kracht het kinbandje van de helm van de agent tegen diens keel getrokken, wat resulteerde in een poging tot doodslag. Daarnaast heeft hij de agent met gebalde vuist geslagen, wat leidde tot letsel en pijn bij de agent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan beide feiten, waarbij de poging tot doodslag als primair feit werd gekwalificeerd en de mishandeling als secundair feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact op het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en moet een schadevergoeding van € 905,- betalen aan de benadeelde partij, de politieagent. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt, en heeft enkele in beslag genomen voorwerpen behandeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700097-06
Datum uitspraak: 6 juni 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - HvB Overmaze te Maastricht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2006 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer], agent van politie, van het leven te beroven, met dat opzet met kracht het kinbandje van de helm van die [naam slachtoffer] tegen de keel of hals van die [naam slachtoffer] heeft getrokken of geduwd (gehouden), in elk geval gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2006 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer], agent van politie, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht het kinbandje van de helm van die [naam slachtoffer] tegen de keel of hals van die [naam slachtoffer] heeft getrokken of geduwd (gehouden), in elk geval gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2006 in de gemeente Heerlen, opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer], agent van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met gebalde vuist heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 11 februari 2006 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer], agent van politie, van het leven te beroven, met dat opzet met kracht het kinbandje van de helm van die [naam slachtoffer] tegen de keel of hals van die [naam slachtoffer] heeft getrokken of geduwd gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 februari 2006 in de gemeente Heerlen, opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer], agent van politie, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met gebalde vuist heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De bijzondere overweging omtrent het bewijs ten aanzien van feit 1 primair
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, te weten de verklaring van de aangever [naam slachtoffer] en de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten Spinder en Boumans, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verdachte opzettelijk getracht heeft [naam slachtoffer] van het leven te beroven
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en onder 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Subsidiair is door de raadsman verzocht, indien de rechtbank de feiten wel bewezen acht, om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 maanden, waarvan dan 3 maanden voorwaardelijk.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
De rechtbank wijst af het verzoek van de raadsman om een lagere straf op te leggen dan de rechtbank passend zou achten, nu er bij de aanhouding sprake zou zijn van disproportioneel geweld jegens verdachte zijdens de politie. De rechtbank overweegt daartoe dat haar, noch uit de stukken, noch uit de ter terechtzitting bekeken videobeelden, is gebleken dat er tegen de zich heftig verzettende verdachte door de politie disproportioneel geweld is gebruikt.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
Ten aanzien van de in beslag genomen vier Cd-Roms zal de rechtbank de teruggave gelasten aan Politie Regio Limburg Zuid, District Heerlen, nu deze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer], p/a Politie Limburg Zuid, Postbus 1230, 6201 BE Maastricht, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] door de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 155,--.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [naam slachtoffer] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade zal door de rechtbank als voorschot worden vastgesteld op een bedrag van € 750,--. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de vordering betreffende de immateriële schade boven het als voorschot toegekende bedrag ad € 750,-- niet-ontvankelijk zal zijn en bepalen dat de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 55, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart ontrokken aan het verkeer van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
3 2.00 GR Verdovende Middelen COCAINE;
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2 4.00 STK Cd-Rom - 1a, 1b, 1c en 19 fotoprints
aan Politie Regio Limburg Zuid, District Heerlen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer], p/a Politie Limburg Zuid, Postbus 1230, 6201 BE Maastricht, te betalen een bedrag van € 905,-- (negenhonderd en vijf euro);
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam slachtoffer], p/a Politie Limburg Zuid, Postbus 1230, 6201 BE Maastricht, betreffende de immateriële schade boven het als voorschot toegekende bedrag ad € 750,-- niet-ontvankelijk is en bepaalt dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], p/a Politie Limburg Zuid, Postbus 1230, 6201BE Maastricht, te betalen een bedrag van € 905,-- (negenhonderd en vijf euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] voormeld bedrag van € 905,-- heeft voldaan de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 905,-- heeft voldaan de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en mr. J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2006, zijnde mr. J.P.M. Schwillens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.