ECLI:NL:RBMAA:2006:AY3865

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/008119-98
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling van een ongewenst vreemdeling met psychische aandoening

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 12 juli 2006 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een veroordeelde, die momenteel verblijft in de Forensische Psychiatrische Kliniek de Meren te Amsterdam. De rechtbank constateert dat de voortgang van de behandeling van de veroordeelde wordt gefrustreerd door zijn status als ongewenst vreemdeling. Hierdoor is het niet mogelijk om te beoordelen of een langer verblijf in de kliniek noodzakelijk is voor de vermindering van het recidivegevaar. De rechtbank wijst op de paradox dat de huidige inperkingen het recidivegevaar kunnen verhogen, omdat er geen begeleide of onbegeleide vrijheden kunnen worden aangeboden. Dit leidt tot de conclusie dat de veroordeelde, gezien zijn diagnose en delictgevaar, mogelijk levenslang in een TBS-setting moet verblijven zonder uitzicht op repatriëring.

De rechtbank heeft verschillende adviezen en rapporten in overweging genomen, waaronder een verlengingsadvies van de behandelend psychiater I. van Outheusden. Dit advies wijst op de noodzaak van een verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar, zodat de situatie opnieuw kan worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen een verlenging van de terbeschikkingstelling eist. De vordering van de officier van justitie tot verlenging met dwangverpleging wordt toegewezen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de huidige situatie uiterst onwenselijk is.

De rechtbank concludeert dat, ondanks de mogelijkheid om de behandeling voort te zetten met een civiele rechterlijke machtiging, de financiële en verzekeringsmogelijkheden voor ongewenste vreemdelingen niet toereikend zijn. Dit maakt het onmogelijk om de veroordeelde op een andere manier te behandelen. De rechtbank verlengt daarom de terbeschikkingstelling met één jaar, zodat er ruimte is om naar andere behandelopties te kijken en de situatie van de veroordeelde opnieuw te evalueren.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008119-98
Repertoirenummer: 06/99
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer voor strafzaken naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht d.d. 16 februari 2006, ingekomen ter griffie op 20 februari 2006, strekkende tot verlenging met twee jaren van de termijn van de terbeschikkingstelling van:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde],
thans verpleegd wordende in de Forensische Psychiatrische Kliniek de Meren te Amsterdam,
hierna te noemen: [veroordeelde].
De rechtbank heeft gezien:
- het aanvullende met redenen omklede verlengingsadvies van De Meren d.d. 18 mei 2006,
van de hand van I. van Outheusden, behandelend psychiater, en ondertekend door A.A.R. de Kom, psychiater, Directeur Zorg en hoofd der inrichting, en I. van Outheusden, betreffende de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van [veroordeelde];
- het met redenen omklede verlengingsadvies van De Meren d.d. 6 februari 2006,
van de hand van I. van Outheusden, behandelend psychiater, en ondertekend door A.A.R. de Kom, psychiater, Directeur Zorg en hoofd der inrichting, en I. van Outheusden, betreffende de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van [veroordeelde];
- een afschrift van de wettelijke aantekeningen over de periode van 21 januari 2004 tot en met 29 januari 2006 omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [veroordeelde];
- het arrest van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch d.d. 21 april 2000, waarbij de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd;
- de beslissing van de rechtbank te Maastricht van 9 april 2004, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren;
- de overige stukken die hebben geleid tot de terbeschikkingstelling van [veroordeelde].
De rechtbank heeft voorts gelet op hetgeen tijdens de terechtzittingen van 12 april 2006 en 28 juni 2006 omtrent de vordering van de officier van justitie en de persoon van [veroordeelde] naar voren is gekomen.
De ontvankelijkheid
De officier van justitie heeft de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling ingediend binnen de daarvoor in artikel 509o, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
De verlenging van de terbeschikkingstelling
Voornoemd advies van 18 mei 2006 houdt onder meer in:
Het betreft een 34-jarige Afrikaanse man met paranoïde schizofrenie, die door de antipsychotische behandeling zijn agressie inmiddels goed onder controle heeft. Er is op geen enkele manier meer sprake van seksueel grensoverschrijdend of agressief gedrag. Wel is er nog steeds sprake van wanen over zijn afkomst, die langzamerhand wat meer naar de achtergrond verdwijnen. Hij is al enige tijd toe aan een nieuwe stap in de behandeling, namelijk het leren omgaan met grotere verantwoordelijkheden.
Complicerende factor is dat betrokkene op grond van zijn status van ongewenste vreemdeling geen toestemming krijgt voor begeleide vrijheden buiten de kliniek. Behalve dat betrokkene medicamenteus behandeld is geworden en de kwaliteit van zijn leven binnen de FPK-setting zo optimaal mogelijk wordt gehandhaafd, is er op inhoudelijk niveau dan ook geen sprake meer van een behandeling. Het doel om betrokkene in een minder beveiligde, maar beter passende situatie te brengen is daarmee niet haalbaar. Dit impliceert dat een resocialisatietraject niet in gang gezet kan worden. Dit brengt een paradox met zich mee: het risico is namelijk dat het gebrek aan perspectief dat betrokkene in de huidige situatie ervaart hem in toenemende mate somber zal maken, maar ook dat oplopende frustratie en machteloosheidgevoelens gevaar voor suïcide met zich mee zouden kunnen brengen, of uiteindelijk wellicht zelfs weer agressie naar derden, aangezien het voorkomt dat depressies samengaan met agitatie en agressie.
Uit de risicotaxatie blijkt dat de kans op toekomstig seksueel geweld voornamelijk samenhangt met het opnieuw opvlammen van de psychose. Derhalve is het van groot belang dat betrokkene de medicatie blijft gebruiken. Patiënt wordt inmiddels ingesteld op langwerkende depotmedicatie. Dat heeft als grote voordeel dat bij een onverhoopte onttrekking aan het toezicht er nog geruime tijd (tot twee maanden) een adequate bloedspiegel zal zijn.
Onze conclusie is dat wij door de onmogelijkheid van het starten van een resocialisatietraject aan het eind van onze behandelmogelijkheden zijn gekomen. De paradox van de huidige inperkingen is dat deze het recidivegevaar juist kunnen verhogen. Het is niet mogelijk om het hoogste niveau van functioneren te bepalen wanneer geen begeleide en eventueel onbegeleide vrijheden kunnen worden aangeboden. Een aanmelding voor een speciale 'uitzettingsafdeling' voor ongewenste vreemdelingen heeft niet tot enig uitzicht op plaatsing aldaar geleid, gezien de zeer beperkte uitzetbaarheid van betrokkene naar Kongo.
Op het moment van het schrijven van dit advies is er geen acuut gevaar aanwezig. Gevaar zal pas weer ontstaan indien patiënt langere tijd (langer dan twee maanden) zijn depotmedicatie niet krijgt, waardoor hij weer psychotisch zou kunnen decompenseren. Gezien het feit dat betrokkene momenteel in een goed gecontroleerde setting verblijft, zich begeleidbaar opstelt en er klinisch geen aanwijzingen zijn dat dit op korte termijn zal veranderen, wordt dit gevaar klein geacht. Daarom is een maatregel met de zwaarte van een terbeschikkingstelling op dit moment strikt genomen niet meer noodzakelijk.
Na uitvoerig onderzoek blijkt de mogelijkheid te bestaan om de behandeling van betrokkene, indien de TBS zou worden beëindigd, met een civiele rechterlijke machtiging voort te zetten in onze kliniek. Daarmee zouden de impasse en de uitzichtloosheid doorbroken kunnen worden zonder dat onmiddellijk elk toezicht zou zijn verdwenen. Daarmee zou het op behandelinhoudelijke gronden logisch zijn om een beëindiging van de TBS te adviseren.
Bij onderzoek naar de verzekerings- en financieringsmogelijkheden van een rechterlijke machtiging bij 'ongewenste vreemdelingen' blijkt echter dat deze niet wordt vergoed. De kliniek kan deze kosten niet dragen. Daarom is het niet mogelijk om betrokkene in het kader van een rechtelijke machtiging te behandelen.
De kliniek kan daarom niet anders dan de rechtbank te adviseren om de TBS met één jaar te verlengen, zodat niet de kans bestaat dat elke borging wegvalt en er opnieuw gekeken kan worden naar andere of nieuwe mogelijkheden om betrokkene buiten de TBS te behandelen.
Wij adviseren u de terbeschikkingstelling van betrokkene te verlengen met de termijn van één jaar.
De getuige-deskundige Van Outheusden heeft op 28 juni 2006 ter terechtzitting onder meer verklaard - zakelijk weergegeven -:
Het recidivegevaar is heel groot indien [veroordeelde] stopt met het nemen van medicatie. De psychose zal dan verdiepen en de kans is aanwezig dat hij dan gaat handelen naar zijn psychotische gedachten.
[veroordeelde] heeft ingestemd met depotmedicatie. Er is wel degelijk concreet gevaar, maar dat voltrekt zich niet in de acute sfeer. Indien hij zijn medicatie niet neemt en hij op zichzelf komt te staan, kunnen wij niet voorspellen hoe het zal lopen. Wij kunnen het recidivegevaar niet toetsen, omdat hij niet met verlof mag gaan.
Er is dan ook geen goed advies te geven in deze zaak. We moeten proberen te zoeken naar mogelijkheden. Ik vind dat je dat moet toetsen en dat je zo vaak mogelijk moet toetsen.
Naast een moreel-ethisch aspect is er echter ook een technisch aspect. De financiering in de zorg staat op het punt te veranderen. Het is moeilijk te voorspellen wat er gaat veranderen. Het is mogelijk dat nieuwe alternatieven ontstaan.
De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd advies d.d. 18 mei 2006 en hetgeen door de getuige-deskundige Van Outheusden op 28 juni 2006 tijdens het onderzoek in raadkamer naar voren is gebracht, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging van de terbeschikkingstelling van [veroordeelde] eist. De vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met één jaar zal derhalve worden toegewezen.
De rechtbank merkt daarbij in het bijzonder het volgende op.
De voortgang van de behandeling van [veroordeelde] wordt gefrustreerd door zijn status van ongewenst vreemdeling, waardoor iedere mogelijkheid tot het verlenen van vrijheden buiten de kliniek wordt geblokkeerd. Dit heeft tot gevolg dat het thans niet mogelijk is te beoordelen of een langer verblijf in een kliniek in TBS-verband noodzakelijk is met het oog op de vermindering van het recidivegevaar of dat een andere modus van voortgezette behandeling mogelijk zou kunnen zijn. Feitelijk betekent dit voor [veroordeelde], gelet op de gestelde diagnose en het daaraan verbonden delictgevaar, dat hij levenslang in een TBS-setting zal moeten verblijven, terwijl hij kennelijk evenmin in aanmerking komt voor een verblijf op een longstay-afdeling vanwege zijn status van ongewenst vreemdeling zonder uitzicht op repatriëring.
Deze situatie komt de rechtbank uiterst onwenselijk voor en derhalve acht zij een verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor de duur van niet meer dan één jaar gepast, teneinde de situatie alsdan opnieuw te kunnen toetsen.
Beslissing
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar.
Aldus gegeven door mr. W.E. Elzinga, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2006.