ECLI:NL:RBMAA:2006:AY3949

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 142 WAO
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering in het kader van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 3 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te Grevenbicht, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 6 december 2005, waarbij haar WAO-uitkering met ingang van 6 september 2005 was gewijzigd naar minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 2000 uitviel in haar functie als projectsecretaresse door ernstige hoofdpijnklachten en depressieve klachten. Aan haar was een WAO-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid, maar na een herbeoordeling in 2005 concludeerde de verzekeringsarts dat eiseres niet langer volledig arbeidsongeschikt was.

De rechtbank oordeelde dat verweerder, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres. De rechtbank vond dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was opgesteld en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de stelling van eiseres onderbouwden dat zij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte. De rechtbank merkte op dat de artsen van verweerder geen psychische klachten meer aanwezig achtten en dat de aanpassing van de FML op dat punt gerechtvaardigd was.

Eiseres had aangevoerd dat de G's en asterisken in de beoordeling niet goed gemotiveerd waren, maar de rechtbank concludeerde dat eiseres niet beperkt was in de relevante functies. De rechtbank adviseerde wel om het systeem aan te passen zodat G's en asterisken niet verschijnen als er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van verweerder werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 142 WAO
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiseres],
wonende te Grevenbicht, eiseres,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Heerlen),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 6 december 2005
Kenmerk: B&B 595.023.10
Behandeling ter zitting: 11 mei 2006
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 6 december 2005 heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 16 juli 2005, dat door haar gemachtigde is aangevuld bij brieven van 26 en 31 augustus 2005 en van 7 november 2005 tegen een door verweerder genomen besluit ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 15 juli 2005, waarbij haar arbeidsongeschiktheidsklasse per 6 september 2005 is bepaald op minder dan 15%, ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde
mr. R.E. de Vries, werkzaam bij de FNV bondgenoten te Weert.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder bij schrijven van 14 februari 2006 ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 11 mei 2006, waar eiseres noch haar gemachtigde – met voorafgaand bericht – zijn verschenen.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door E.W. Huiskamp.
2. Overwegingen
Eiseres is op 8 december 2000 uitgevallen in haar functie van projectsecretaresse op uitzendbasis bij een aluminium-fabriek met ernstige hoofdpijnklachten en depressieve klachten. Per einde wachttijd – 7 december 2001 – is haar een WAO-uitkering toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% , omdat zij niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Bij die gelegenheid is een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met beperkingen ten aanzien van con-centratie, verdelen van aandacht en het handelingstempo. Het dagloon werd bepaald op ƒl 224,37.
Bij de eerstejaarsherbeoordeling is haar arbeidsongeschiktheidsklasse ongewijzigd vastge-steld. Eiseres werd nog altijd geacht duurzaam geen benutbare mogelijkheden te hebben, wegens complicaties na een operatie.
Nadien heeft er geen herbeoordeling meer plaatsgevonden, totdat eiseres is opgeroepen voor een beoordeling in het kader van het Schattingsbesluit 2004.
Bij besluit van 15 juli 2005 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 6 september 2005 is gewijzigd. De mate van arbeidsongeschiktheid is per die datum afgenomen naar minder dan 15%, hetgeen tot een beëindiging van de WAO-uitkering leidt. Aan dit besluit liggen de rapporten van verzekeringsarts J. Rosier en de arbeidsdeskundige F. van der Hijden ten grondslag.
De arts acht eiseres niet langer op medische gronden volledig arbeidsongeschikt. In de FML van 7 april 2005 neemt hij, omdat de psychische problematiek thans afwezig is, hoofdzakelijk beperkingen aan ten aanzien van item 6 (Werktijden). De arbeidsdeskundige duidt de functies van medewerker bank / kassier bank (sbc-code 516070) vleeswarenmedewerker / slachter (sbc-code271070) en elektronicamonteur (sterkstroom) (sbc-code 267010).
In bezwaar is – kort gezegd – aangevoerd dat uit het rapport van de arts niet blijkt van een verandering van de medische situatie van eiseres met betrekking tot haar hoofdpijnklachten. De migraineklachten van eiseres zullen leiden tot een onaanvaardbaar hoog ziekteverzuim. Ze zorgen voor een aanmerkelijk onvermogen tot sociaal en persoonlijk functioneren. Daarnaast is zowel het maatmanloon als het dagloon van eiseres onjuist vastgesteld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond ver-klaard. Bezwaarverzekeringsarts J. Jonker heeft in haar rapportage van 16 november 2005
– kort gezegd – aangegeven dat zij met de primaire verzekerings-arts van oordeel is dat eiseres een in het kader van haar migraine onjuist leefpatroon heeft en een mogelijke medicatieafhankelijkheid heeft maar wel degelijk over benutbare mogelijkheden beschikt..
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Namens eiseres is in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat de verzekeringsartsen uitgaan van een op de datum in geding niet bestaande toestand – qua leefpatroon en medicatie – met betrekking tot de mogelijkheden van eiseres. De FML is derhalve niet in overeenstemming met de klachten van eiseres. De bezwaar-gronden dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In het verweerschrift wordt door verweerder gewezen op het feit dat door of vanwege eiseres geen objectieve medische gegevens in geding zijn gebracht die de stelling onderbouwen dat zij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden zou beschikken.
Centraal staat de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid, gelet op het Schattingsbesluit 2004, correct is vastgesteld.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de WAO dient in ieder geval te zijn voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 18, eerste lid, van de WAO:
Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is in de plaats gekomen van het Functie Informatiesysteem (FIS). Het begrip “belastbaarheid” is daarbij vervangen door “functionele mogelijkheden”. Deze mogelijkheden worden weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank stelt, evenals de Centrale Raad van Beroep, voorop dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen ingevolge de WAO, zoals neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (vgl. Centrale Raad van Beroep, 9 november 2004, o.a. LJN: AR4718, 03/3648 WAO).
Ten aanzien van de stelling dat er sprake is van het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat uit het rapport van de primair verzekeringsarts niet blijkt van wijzigingen in de medische toestand van eiseres. Deze arts heeft immers duidelijk verwoord dat hij geen psychische klachten meer aanwezig acht, die bij de einde wachttijdbeoordeling nog wel een rol speelden. De rechtbank houdt het dan ook voor juist dat de FML op dat punt is aangepast. Uit het beroepschrift blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts dat eiseres ook slechts de migraineklachten aanwezig acht.
De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat verweerder uitgaat van een niet bestaande situatie op de datum in geding. De artsen van verweerder zouden volgens eiseres oorzaak en gevolg door elkaar halen en een innerlijk tegenstrijdig oordeel geven. De recht-bank is van oordeel dat verweerders beoordeling niet anders kan worden begrepen dan dat eiseres door haar leefpatroon en/of medicatie niet bijdraagt aan haar herstel. Het niet mee-werken door eiseres aan haar herstel kan niet ten laste van de WAO worden gebracht. Ook overigens is door of namens eiseres geen enkel objectief medisch gegeven in geding gebracht waaruit blijkt dat verweerders standpunt niet houdbaar is.
De rechtbank is voorts van oordeel verweerder in voldoende mate rekening heeft gehouden met de migraineklachten die eiseres ondervindt. Verweerder heeft geoordeeld dat eiseres in staat moet worden geacht 40 uur per week te werken tijdens normale kantooruren, waarbij met name regelmatige werktijden van belang dienen te worden geacht.
Het is de rechtbank derhalve niet gebleken dat in deze FML de mogelijkheden van eiseres zijn overschat.
Ten aanzien van de stelling dat het maatmanloon en het dagloon niet juist zijn vastgesteld, merkt de rechtbank slechts op dat geen enkele loonkundig gegeven door of vanwege eiseres in geding is gebracht op grond waarvan de rechtbank zou moeten oordelen dat genoemde aspecten door verweerder onjuist zijn vastgesteld.
Ten aanzien van de geduide functies is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft nagelaten de G’s en asterisken te motiveren. Zoals reeds ter zitting is besproken is ten aanzien van deze G’s en asterisken evenwel gebleken dat eiseres ten aanzien van deze items niet beperkt is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderhavige beroep enkel om die reden gegrond te verklaren, maar wenst in dit verband wel op te merken dat het wellicht verstandig zou zijn om het systeem zo aan te passen, dat er in het geheel geen G’s en asterisken verschijnen, indien er geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid. Een dergelijke wijziging van het systeem zou de inzichtelijkheid van het systeem verhogen. Een andere mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat verweerder aangeeft welke van de zes genoemde G-situaties van toepassing is (vgl. Rechtbank Groningen, 12 mei 2006, LJN: AX2178).
Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden in tegenwoordigheid van mr. H. Fokke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2006 door mr. Seerden voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. H. Fokke w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 3 juli 2006
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.