ECLI:NL:RBMAA:2006:AY4903

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
202377 CV EXPL 05-2950
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.H.M.J. baron van Hövell tot Westerflier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg over de beëindigingsovereenkomst en finale kwijting in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 14 juni 2006, staat de uitleg van een beëindigingsovereenkomst in een arbeidsovereenkomst centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.H.L. Liégeois, vordert een verklaring voor recht dat de verleende finale kwijting niet betrekking heeft op het achterstallig vakantiegeld en de ingehouden pensioenpremie. Gedaagde, A & A Accountants en Adviseurs B.V., vertegenwoordigd door mw. mr. E.J.C.F. Coumans, betwist de vorderingen niet, maar stelt dat de finale kwijting wel degelijk van toepassing is op de periode voor 13 januari 2005, zoals vastgelegd in de beëindigingsovereenkomst.

De kantonrechter oordeelt dat de finale kwijting niet van toepassing is op de afrekening van vakantiegeld en vakantiedagen, waardoor de vordering van eiser op dat punt wordt toegewezen. De rechter wijst ook op de noodzaak van een bruto-nettoberekening en de wettelijke inhoudingen op het te betalen bedrag. Eiser vordert daarnaast buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, welke ook worden toegewezen.

De rechter veroordeelt gedaagde tot betaling van een netto-equivalent van € 3.158,26, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van eiser begroot op € 627,60. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het anders of meer gevorderde wordt afgewezen. De zaak illustreert de complexiteit van arbeidsovereenkomsten en de noodzaak van duidelijke afspraken omtrent finale kwijting en betalingsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Sittard-Geleen
Vonnis d.d. 14 juni 2006
Zaak/rolnr.: 202377 CV EXPL 05-2950
Typ.: N.O.
Coll.:
De kantonrechter, rechtdoende inzake:
I n z a k e
[eiser]
wonende te [adres],
gemachtigde: mr. J.A.H.L. Liégeois, rechtskundige,
eiser,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A & A Accountants en Adviseurs B.V.
statutair gevestigd te Roermond,
kantoorhoudende te 6135 KW Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
aan de Mercator 2,
gemachtigde: mw. mr. E.J.C.F. Coumans, rechtskundige,
gedaagde.
I. VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Ter uitvoering van het in deze zaak op 9 november 2005 gewezen tussenvonnis zijn eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en gedaagde vertegenwoordigd door de heer [naam], bijgestaan door de gemachtigde van gedaagde op 2 februari 2006 ter comparitie verschenen. Van hun verklaringen is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor vonnis.
II. MOTIVERING:
De inhoud van voormeld tussenvonnis, van de daarin en hiervoor vermelde processtukken en van de in het geding gebrachte producties dient als hier herhaald en ingelast beschouwd te worden.
Eiser vordert een verklaring voor recht, dat de door eiser aan gedaagde verleende finale kwijting ziet op de periode na 13 januari 2005 en voorts gedaagde bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het achterstallig vakantiegeld ad € 1.871,20, het verschuldigde wegens vakantiekrachten ad € 1.287,06 en de onterecht ingehouden pensioenpremie 2004 ad € 1.650,35, vermeerderd met 15% van de som van voornoemde bedragen ter zake buitengerechtelijke incassokosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
Gedaagde betwist de voormelde vorderingen op zich niet, noch de hoogte daarvan, doch meent niet tot betaling gehouden te zijn nu de tussen partijen overeengekomen beëindigingsovereenkomst van het dienstverband d.d. 11 maart 2005 sub 3 inhoudt:
“Uiterlijk binnen veertien dagen na de ontbindingsdatum betaalt A&A aan de heer [eiser] een beëindigingsvergoeding ter grootte van € 50.000,- bruto, op een wijze door de heer [eiser] te bepalen. Voornoemd bedrag van € 50.000,- bruto wordt in het verzoekschrift tot ontbinding genoemd. Na ontvangst van dit bedrag door de heer [eiser] verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting uit hoofde van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst.”
Op grond van het feit, dat tijdens de onderhandelingen nimmer is gesproken over een finale kwijting, die ook de periode voor 13 januari 2005 zou betreffen is eiser daarentegen van mening, dat de gevorderde bedragen, die bij de afrekening na ontslag op staande voet d.d. 13 januari 2005 ten onrechte niet in aanmerking en uitbetaling zijn gekomen, niet vallen onder de werking van de verleende kwijting.
Dat op zich is echter niet voldoende. Wel is het zo, dat de gemachtigde van eiser in zijn brief d.d. 16 maart 2005, waarbij hij de door eiser getekende versie van de overeenkomst aan de gemachtigde van gedaagde opstuurt, namens eiser het verzoek doet, dat gedaagde met eiser ‘afrekent aangaande vakantiegeld en openstaande vakantiedagen’, hetgeen niet anders geduid kan worden dan als een voorbehoud ten aanzien van die posten, waarop ondanks de inhoud van de overeenkomst aanspraak wordt gemaakt.
De conclusie is, dat de verleende finale kwijting dus niet op de afrekening vakantiegeld en vakantiedagen ziet, zodat de vordering voor zover daarop betrekking hebbend toegewezen kan worden. Dat geldt niet voor de ingehouden pensioenpremie.
De gevorderde verklaring voor recht kan dan ook niet uitgesproken worden, daar de finale kwijting met uitzondering van beide voornoemde posten ook betrekking heeft op de periode voor 13 januari 2005.
Nu voldoende is gesteld en vast staat met betrekking tot de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden kan de vordering ter zake worden toegewezen met inachtname van het bedrag dat in de staffel kantonrechters voor redelijk wordt gehouden ofwel € 535,50 incl. BTW. De wettelijke rente dient in te gaan op de datum van de ontbinding, 15 maart 2005.
Gedaagde dient als de merendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld als hierna te specificeren.
Gedaagde dient als de merendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de proceskosten van eiseres als hierna te specificeren.
III. BESLISSING:
de kantonrechter,
- veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen het netto-equivalent van € 3.158,26 bruto onder gehoudenheid van gedaagde om de wettelijke inhoudingen op dat bruto-bedrag te plegen en onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-nettoberekening, vermeerderd met € 535,50 ter zake buitengerechtelijke kosten en met de wettelijke rente over de totale verschuldigde netto-bedragen vanaf 15 maart 2005 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure aan de zijde van eiser gerezen tot aan dit vonnis begroot op € 627,60, waarin begrepen € 85,60 voor dagvaardingskosten,
€ 192,00 wegens geheven vast recht en € 350,00 terzake het salaris en de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde van eiser;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. R.H.M.J. baron van Hövell tot Westerflier, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting op 14 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.