ECLI:NL:RBMAA:2006:AY5548

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05 / 684 AWBZ
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Huinen
  • E.J.H.G. van Binnebeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg inzake AWBZ-voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 19 juli 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiser, [A], wonende te Brunssum, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het CIZ van 25 mei 2004, dat gedeeltelijk gegrond was verklaard. Het bestreden besluit dateert van 23 februari 2005. Eiser heeft beroep ingesteld via zijn gemachtigde, mr. A.J.P.M. Snoeijer, op 30 maart 2005. Tijdens de zitting op 24 april 2006 is de verweerder niet verschenen, ondanks herhaalde oproepingen en verzoeken om stukken in te zenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichtingen om de benodigde stukken te overleggen en om ter zitting te verschijnen. Hierdoor was de rechtbank niet in staat om een gefundeerd oordeel te vellen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 981,24, waarvan € 644,= voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat het bestreden besluit louter op formele gronden voor vernietiging in aanmerking komt.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05 / 684 AWBZ
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[A],
wonende te Brunssum, eiser,
tegen
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (Afdeling Bezwaar en Beroep),
gevestigd te Driebergen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 23 februari 2005
Kenmerk: 035557
Behandeling ter zitting: 24 april 2006
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 23 februari 2005 heeft ver-weerder een namens eiser ingediend bezwaarschrift tegen een door verweerder genomen besluit van 25 mei 2004 ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten, gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij brief van 30 maart 2005 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiser beroep ingesteld door zijn gemachtigde mr. A.J.P.M. Snoeijer, juridisch adviseur te Brunssum.
Bij brief van 6 april 2005 is verweerder verzocht de op de procedure betrekking hebbende stukken in te zenden op uiterlijk 4 mei 2005. Bij aangetekende brief van 11 mei 2005 is verweerder opgeroepen ter zitting te verschijnen, omdat is geconstateerd dat geen gevolg is gegeven aan de brief van 6 april 2005. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
Ter zitting is door de griffier telefonisch contact opgenomen met verweerder in de persoon van mevrouw B. Jacobs (contactpersoon bezwaarzaken CIZ Heerlen; 045 - 5410555), omdat geen telefonisch contact tot stand kwam met het Regio bureau te Roermond (0475 – 425222).
Desgevraagd werd medegedeeld dat deze vertegenwoordiger van verweerder niet op de hoogte was van de oproeping. Door de griffier is medegedeeld dat de rechtbank gevolg-trekkingen zal maken die haar gerade voorkomen, als bedoeld in artikel 8:31 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is daarop medegedeeld dat de stukken op 1 juni 2005 moeten te zijn ingediend.
Bij faxbericht van 25 mei 2005 is door verweerder een verweerschrift aan de rechtbank gezonden.
Bij brief van 10 april 2006 heeft de gemachtigde van eiser onder meer op voormeld verweerschrift gereageerd.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 24 april 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Snoeijer.
Verweerder heeft zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen. Verweerder heeft de rechtbank geen bericht van verhindering gezonden.
2. Overwegingen
Alvorens de rechtbank een materieel oordeel over het onderhavige beroep kan uitspreken, dient zij ingevolge artikel 8:31 Awb zich te beraden op de gevolgen van het niet voldoen aan de oproeping ter zitting te verschijnen op 25 mei 2005 als bedoeld in artikel 8:44 Awb en op het niet inzenden van de op het geding betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb.
Vast staat dat de oproeping ter zitting op 25 mei 2005 te verschijnen, indien niet voor die datum de op het geding betrekking hebbende stukken zijn ingediend, per aangetekende post is verzonden. Vast staat dat door verweerder geen stukken vóór of op 25 mei 2005 zijn ingediend. Tevens staat vast – hoewel uit de correspondentie van de zijde van de rechtbank d.d. 3 juni 2005 en d.d. 31 augustus 2005 anders zou kunnen worden geconcludeerd – dat ook nadien geen stukken ingevolge artikel 8:42 Awb zijn ontvangen, terwijl alleen op 25 mei 2005 een verweerschrift is ingediend.
De rechtbank beschikt in het kader van het onderhavige beroep over de volgende stukken:
? het primaire besluit van 25 mei 2004 (als bijlage bij het beroepschrift);
? het bezwaarschrift 18 juni 2004 (als bijlage bij het beroepschrift);
? het verslag van de hoorzitting d.d. 31 augustus 2004 (als bijlage bij het bestreden besluit, ingebracht door eiser);
? het bestreden besluit van 23 februari 2005;
? het beroepschrift van 30 maart 2005, inclusief medische bijlagen;
? het verweerschrift van 25 mei 2005.
In de begeleidende brief bij het verweerschrift wordt opgemerkt dat het verweer is opge-maakt op basis van de hierboven genoemde stukken en dat het volledige dossier nog opgevraagd zal worden bij de regio.
Ambtshalve is de rechtbank bekend met de inleidende aanvraag d.d. 17 februari 2004, aange-vuld bij brief van 2 april 2004, zoals die zich in het dossier bekend onder registratienummer AWB 04 / 927 AWBZ bevindt.
De rechtbank kan op grond van het bovenstaande niet anders dan vaststellen dat verweerder heeft verzuimd te voldoen aan zowel de plicht alle op de procedure betrekking hebbende stukken over te leggen, terwijl om overlegging van die stukken meer dan eens schriftelijk en mondeling is verzocht, als de plicht te verschijnen op een oproeping.
Dientengevolge heeft verweerder de rechtbank de mogelijkheid onthouden om zich een gefundeerd oordeel te vormen omtrent de vraag of het bestreden besluit op juiste gronden tot stand is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande redenen het beroep voor gegrond moet worden gehouden en het aangevallen besluit dient te worden vernietigd.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder er op grond van artikel 7:11 Awb en in het licht van artikel 7:12 Awb er niet aan kan voorbij gaan om een volledige heroverweging uit te voeren. Verweerder dient daarbij ook de argumenten in het beroepschrift inclusief de medische informatie uit de behandelend sector, voor zover die nog niet al reeds in bezwaar naar voren zijn gebracht, mee te nemen in die volledige heroverweging. Verweerder dient daarbij ingevolge artikel 58 AWBZ alsnog advies in te winnen bij het College Zorgver-zekeringen. Voorts dient verweerder eiser en zijn gemachtigde de gelegenheid te geven tijdens een hoorzitting de bezwaren nog eens toe te lichten.
De rechtbank – ambtshalve bekend met de moeizame besluitvorming rondom Danique Smeets – geeft partijen uitdrukkelijk in overweging de mogelijkheid van bemiddeling door een derde te beproeven.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij-stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2 lid 1sub a Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,= toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,= x 1 = € 644,=.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere wegingsfactor toe te passen, zoals is ver-zocht in de brief van 10 april 2006, nu louter op formele gronden het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
Het bedrag aan kosten van door eiser bevraagde medisch deskundigen wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub b Bpb door de rechtbank overeenkomstig de opgave van eiser vastgesteld op € 78,80.
Het bedrag van de verletkosten van verzoeker wegens zijn verschijnen ter zitting wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub d Bpb door de rechtbank overeenkomstig de opgave van eiser vastgesteld op € 245,58 zijnde de kosten van 3 uren (180 minuten), waarbij de rechtbank in acht neemt de reistijd, de wachttijd en de tijd die gemoeid is met behandeling ter zitting.
Het bedrag van de reiskosten van eiser wegens zijn verschijning ter zitting wordt overeen-komstig het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub c Bpb en artikel 11 lid 1 onderdeel c Besluit tarieven in strafzaken 2003 door de rechtbank vastgesteld op € 12,86, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
In de onderhavige procedure is geen griffierecht geheven in verband met samenhang met de procedure bekend onder registratienummer AWB 06 / 683 AWBZ.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
Aangezien het bestreden besluit louter op formele gronden voor vernietiging in aanmerking komt, en verweerder in het licht van de onderhavige uitspraak mogelijk in het kader van een volledige heroverweging tot een ander oordeel komt, en omdat het verzoek om schadever-goeding door partijen mogelijk onderdeel is van een regeling in der minne, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding thans dient te worden afgewezen.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:73 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 981,24 (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand € 644,=), te vergoeden door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg aan eiser;
4. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J.F.W. Huinen in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2006
door mr. Huinen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. van Binnebeke w.g. J. Huinen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 19 juli 2006
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.