RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700206-06
Datum uitspraak: 1 augustus 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2002 tot en met 31 oktober 2002 in de gemeente Kerkrade, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] geduwd en/of gestopt
en/of gehouden en/of
- die [naam slachtoffer 1] met zijn, [naam slachtoffer 1]', hand(en) en/of mond zijn, verdachtes,
penis laten aanraken en/of vasthouden en/of
- die [naam slachtoffer 1] aan zijn, verdachtes, penis laten trekken en/of
- die [naam slachtoffer 1] (op zijn mond) gezoend/gekusd en/of
- die [naam slachtoffer 1] op zijn, verdachtes, mond laten zoenen/kussen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2002 tot en met 1 augustus 2004 in de gemeente Kerkrade, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] geduwd en/of gestopt
en/of gehouden en/of
- die [naam slachtoffer 1] met zijn, [naam slachtoffer 1]', hand(en) en/of mond zijn, verdachtes,
penis laten aanraken en/of vasthouden en/of
- die [naam slachtoffer 1] aan zijn, verdachtes, penis laten trekken en/of
- die [naam slachtoffer 1] (op zijn mond) gezoend/gekusd en/of
- die [naam slachtoffer 1] op zijn, verdachtes, mond laten zoenen/kussen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2002 tot en met 1 augustus 2004 in de gemeente Kerkrade meermalen, althans eenmaal, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend een/of meer messen aan die [naam slachtoffer 1] getoond en/of met een of meer messen in zijn, verdachtes, hand(en) voor die [naam slachtoffer 1] gestaan en/of een mes voor/tegen de keel van die [naam slachtoffer 1] gehouden (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Als je het nou vertelt aan iemand, dan steek ik je neer" en/of "Dan snij ik je keel door" en/of "Ik vermoord jou wel" en/of "Er kom t ooit een tijd dat je op de grond ligt" en/of "Als jij mij knijpt, heb je een probleem" , althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2002 tot en met 1 augustus 2004 in de gemeente Kerkrade, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 1]), (telkens) (al dan niet met een of meer voorwerpen) heeft geslagen en/of gestompt en/of (telkens) heeft geknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 4 april 2006 in de gemeente Kerkrade een of meer wapens van categorie I, onder 7, te weten een speelgoedpistool, dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 4 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit zich onvoldoende bewijs in het onderhavige dossier bevindt dat verdachte in de ten laste gelegde periode de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat zich hiervoor in het dossier geen bewijs bevindt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
2.
hij in de periode van 1 november 2002 tot en met 1 augustus 2004 in de gemeente Kerkrade, meermalen, met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer 1], hebbende hij, verdachte, meermalen,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] gehouden en
- die [naam slachtoffer 1] met zijn, [naam slachtoffer 1]', handen en mond zijn, verdachtes,
penis laten vasthouden en
- die [naam slachtoffer 1] aan zijn, verdachtes, penis laten trekken en
- die [naam slachtoffer 1] op zijn mond gekust en
- die [naam slachtoffer 1] op zijn, verdachtes, mond laten kussen;
3.
hij in de periode van 1 november 2002 tot en met 1 augustus 2004 in de gemeente Kerkrade meermalen [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [naam slachtoffer 1] getoond en met een mes in zijn, verdachtes, hand voor die [naam slachtoffer 1] gestaan en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Als je het nou vertelt aan iemand, dan steek ik je neer" en "Dan snij ik je keel door";
5.
hij op 4 april 2006 in de gemeente Kerkrade een wapen van categorie I, onder 7, te weten een speelgoedpistool, dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3 en 5 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door drs. C.M.J.H. Vermeulen, psychiater in opleiding, onder supervisie van dr. L.H. Dams, forensisch psychiater, en door drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog een psychiatrisch respectievelijk psychologisch onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van deze onderzoeken hebben genoemde psychiater en psycholoog rapporten, gedateerd 29 juni 2006 resp. 30 juni 2006, opgemaakt.
De rapporten van drs. C.M.J.H. Vermeulen en drs. A.F.J.M. Zwegers vermelden, voorzover van belang, onder “De beantwoording van de vraagstelling” -zakelijk weergegeven- dat betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3 en 5 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten onder 1 en 4 en voor het overige dat de gevorderde straf te hoog is.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van het door verdachte gepleegde feit rechtvaardigt een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wordt recht gedaan aan de ernst van het gepleegde feit. Verdachte heeft immers een jong kind, dat bovendien geestelijk op een lager niveau functioneert, seksueel misbruikt en het vertrouwen dat dit kind in hem stelde ernstig geschonden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verder heeft het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook tot doel verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht, naast een gedeeltelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf, eveneens een forse taakstraf in de vorm van een werkstraf op zijn plaats, gelet op het bovenstaande, van het maximaal mogelijke aantal uren.
De rechtbank zal voorts, nu verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een zedenmisdrijf, het advies van genoemde deskundigen en van de reclassering opvolgen, te weten dat verdachte de behandeling voor seksueel delinquenten in de FPK De Horst in Tegelen, zal volgen. Daarom zal de rechtbank verdachte opdragen zich te houden aan –kort gezegd- de richtlijnen van de reclassering met betrekking tot het volgen van deze ambulante behandeling.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 1], in deze vertegewoordigd door de gemachtigde T. v.d. Dungen van Bureau Slachtofferhulp Zuid-Limburg, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Wat betreft voornoemde vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], door de hiervoor onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten, tot vergoeding van de door hem geleden immateriële schade, zal de rechtbank bij wege van voorschot een bedrag toewijzen ter hoogte van € 2000,- (zegge tweeduizend euro).
De rechtbank overweegt dienaangaande dat het op dit moment niet mogelijk is in te schatten in hoeverre de door het slachtoffer geleden schade het directe gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en in hoeverre daar in de toekomst nog sprake van kan zijn.
Wat betreft het resterende deel van haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade, wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard en kan zij die vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, nu de vordering in zoverre niet van eenvoudige aard is en zich derhalve niet leent voor behandeling in het strafgeding.
Nu de verdachte onder meer ter zake van de hiervoor onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 1] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 245 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot zes maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, danwel de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen, ook indien dit inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling dient te ondergaan in de forensische psychiatrische polikliniek "De Horst" te Tegelen, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], in deze vertegenwoordigd door de gemachtigde T. v.d. Dungen van Bureau Slachtofferhulp Zuid-Limburg, te betalen als voorschot een bedrag van € 2000,- (tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], in deze vertegenwoordigd door de gemachtigde T. v.d. Dungen van Bureau Slachtofferhulp Zuid-Limburg, te betalen een bedrag van € 2000,- (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voormeld bedrag van € 2000,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 2000,- heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 augustus 2006.