ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ0039
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E.V.L. Heuts
- E.J.H.G. van Binnebeke
- Rechtspraak.nl
Premiekorting en premievrijstelling in het kader van de Coördinatiewet sociale verzekeringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 22 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vredestein Rubber Resources BV (eiseres) en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft een verzoek van eiseres om korting en vrijstelling van de verschuldigde basispremie over het jaar 1998. Eiseres had in 1999 een afrekeningsnota ontvangen en in 2000 was er een correctie doorgevoerd naar aanleiding van een looncontrole. Op 27 april 2005 diende eiseres een verzoek in tot korting en vrijstelling, maar dit verzoek werd door verweerder niet in behandeling genomen, omdat het volgens verweerder buiten de vijfjarentermijn viel zoals vastgelegd in artikel 13 lid 3 van de Coördinatiewet sociale verzekeringen (CSV). De rechtbank moest beoordelen of de termijn voor het indienen van het verzoek inderdaad was overschreden.
De rechtbank oordeelde dat de correctienota van 21 augustus 2000 moet worden beschouwd als een nadere premievaststelling. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het verzoek om korting en vrijstelling niet begon te lopen vanaf de eerste afrekeningsnota in 1999, maar pas na de correctie in 2000. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar verzoek tijdig had ingediend, aangezien dit binnen de vijfjaarstermijn was gedaan. De rechtbank verwierp het standpunt van verweerder en oordeelde dat het bezwaar van eiseres gegrond was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de kosten van de beroepsprocedure, die door eiseres waren gemaakt. De rechtbank kende een vergoeding toe voor de kosten van rechtsbijstand en bepaalde dat het door eiseres betaalde griffierecht moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van de verjaringstermijnen in het kader van premiekorting en premievrijstelling, en bevestigt dat werkgevers ten onrechte betaalde premies kunnen terugvorderen binnen de gestelde termijnen.