ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ1697

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 2190 WRO VV FEE
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor antenne-installatie mobiele telecommunicatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 7 november 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie. De zaak betreft een verzoeker, [A], die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Landgraaf, dat op 6 december 2005 was genomen. Dit besluit hield in dat de bouwvergunning voor de antenne-installatie was verleend, ondanks het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter had eerder op 14 februari 2006 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het besluit van 6 december 2005 voor onbepaalde tijd was geschorst, omdat de ingebruikname van de antenne-installatie nog niet had plaatsgevonden.

In de huidige procedure heeft verzoeker opnieuw een voorlopige voorziening gevraagd, nu de antenne-installatie inmiddels is gebouwd en in gebruik is genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker, gezien de huidige situatie, zonder onevenredig nadeel de uitspraak in de beroepsprocedure kan afwachten. Het schorsen van het primaire besluit zou enkel betekenen dat de vergunninghouder, T-Mobile Netherlands, niet meer mag bouwen, terwijl de bouwwerkzaamheden al zijn voltooid.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onverwijlde spoed was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde, en dat verzoeker geen nadeel ondervond van het in gebruik nemen van de antenne-installatie. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.W. Huinen, in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2006. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 2190 WRO VV FEE
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op het verzoek
om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[A],
wonende te Landgraaf, verzoeker,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Landgraaf,
gevestigd te Landgraaf, verweerder.
Datum bestreden besluit: 6 december 2005
Kenmerk: 5.3 mo
Behandeling ter zitting: 30 oktober 2006
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 17 mei 2005 heeft verweerder aan T-Mobile Netherlands (hierna: vergunninghoudster), onder verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), een (lichte) bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie op het perceel kadastraal bekend gemeente Ubach over Worms, sectie A, nummer 5424, plaatselijk bekend [A-straat] tussen de huisnummers 24 en 28.
Bij het in de aanhef van deze procedure genoemde besluit van 6 december 2005 (verzonden 3 januari 2006) heeft verweerder beslist op het namens verzoeker ingediende bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 17 mei 2005.
Hierbij heeft verweerder – voor zover thans van belang – besloten:
- het advies van 5 oktober 2005 van de Commissie voor de bezwaarschriften over te nemen voor zover dat betrekking heeft op de overwegingen ten aanzien van het procedureverloop, de ontvankelijkheid, het juridische kader en de overwegingen ten aanzien van de bezwaren die ongegrond zijn verklaard;
- overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van het advies van 5 oktober 2005 van de Commissie voor de bezwaarschriften voor zover de bezwaren van verzoeker gegrond zijn verklaard en te besluiten om onder toevoeging van de in dat besluit nader genoemde overwegingen die bezwaren alsnog ongegrond te verklaren en het besluit van 17 mei 2005 in stand te laten;
- het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij schrijven van 10 februari 2006 beroep doen instellen bij deze rechtbank.
Bij uitspraak van 14 februari 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van [B], ter zake een voorlopige voorziening getroffen inhoudende dat het besluit van 6 december 2005 voor onbepaalde tijd is geschorst.
Bij schrijven van 19 oktober 2006 heeft de gemachtigde van verzoeker zich gewend tot de voorzieningenrechter met de mededeling dat vergunninghoudster de betrokken zendmast in gebruik heeft genomen en met het verzoek een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, te treffen waarbij ook het primaire besluit van 17 mei 2005 wordt geschorst.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn aan de gemachtigde van verzoeker alsmede aan de gemachtigde van vergunninghoudster gezonden. De inhoud van de stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter op 30 oktober 2006 alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mw. mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
Voor verweerder is verschenen mw. mr. A. van der Schraaff, werkzaam bij verweerders gemeente.
Voor vergunninghoudster zijn verschenen mw. mr. F. Hartog, bedrijfsjuriste bij vergunninghoudster en dhr. Blaak, werkzaam bij de afdeling verwerving van vergunninghoudster, bijgestaan door mw. mr. A. Drahmann, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter is zowel in de uitnodiging voor de zitting als ter zitting zelve uitdrukkelijk gewezen. Na kennisneming van de stukken en de behandeling van het verzoek ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet aangewezen is van deze bevoegdheid gebruik te maken nu, behalve door verzoeker, tevens door anderen beroep is ingesteld tegen het besluit van 6 december 2005.
Het vorenstaande brengt met zich dat voor zover de toetsing aan het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in die procedure.
Zoals hiervoor overwogen dient sprake te zijn van onverwijlde spoed. Tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor degene die om een voorziening verzoekt uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak (casu quo de beslissing op bezwaar) kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de voorzieningenrechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
De onderhavige bouwvergunning ziet op het plaatsen van een antenne-installatie ten behoeve mobile telecommunicatie. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 14 februari 2006 overwogen dat ingebruikname van die installatie inherent is aan dat plaatsen. De voorzieningenrechter heeft destijds een spoedeisend belang aangenomen omdat voor ingebruikname nog een aantal technische handelingen verricht diende te worden welke handelingen gerekend dienden te worden tot de bouwwerkzaamheden.
In de destijds getroffen voorlopige voorziening is enkel de beslissing op bezwaar geschorst omdat het verzoek zich daartoe beperkte.
Inmiddels is de bouw van de antenne-installatie voltooid, inclusief de technische handelingen die noodzakelijk waren voor ingebruikname. Ook is de antenne-installatie feitelijk in gebruik genomen.
Geoordeeld dient dan ook te worden dat verzoeker, uitgaande van de huidige situatie, zonder onevenredig nadeel de uitspraak in de beroepsprocedure kan afwachten.
Met het schorsen van het primaire besluit zou enkel bereikt kunnen worden dat vergunninghoudster niet meer mag bouwen, hetgeen zij reeds niet meer doet omdat de bouwwerkzaamheden zijn voltooid. Schorsing van het primaire besluit impliceert niet – anders dan verzoeker kennelijk veronderstelt – dat de antenne-installatie gedeactiveerd dient te worden.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker, in afwijking van het ingediende verzoek, verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de antennemast buiten werking wordt gesteld totdat op het beroep is beslist. De ingebruikname op zichzelf is een feitelijke handeling waartegen langs de weg van handhaving kan worden opgekomen. Een voorziening zoals ter zitting verzocht zou ook een handhavend karakter hebben.
Met betrekking tot dat verzoek dient geoordeeld te worden dat de op grond van artikel 8:81 van de Awb vereiste connexiteit ontbreekt nu het beroep is gericht tegen de bouwvergunning en niet tegen een besluit waarin verweerder heeft beslist op een verzoek tot handhavend optreden.
Een voorziening, zoals ter zitting verzocht, kan reeds om die reden in de onderhavige procedure niet worden getroffen.
Mitsdien wordt beslist als aangegeven in rubriek 3.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht;
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. J.F.W. Huinen in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2006 door mr. Huinen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Ferwerda w.g. J. Huinen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 8 november 2006
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.