RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008320-04
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2006 en 11 december 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst, Op de Geer 1 te Sittard.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 01 juni 1992 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn, verdachtes, hand(en) en/of met een veter de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of met kracht met een (gevulde) fles, in elk geval een hard voorwerp, op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of die [slachtoffer] met een kapotte fles, in elk geval met een scherp voorwerp, in/op haar hand en/of haar rug heeft gesneden en/of geslagen en/of genoemde
[slachtoffer] met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat de door hem, verdachte, gepleegde gewelddadigheden en/of toegebrachte verwonding(en) niet tot de dood van die [slachtoffer] heeft/hebben geleid,
in elk geval alleen tengevolge van een van zijn wil onafhankelijke omstandigheid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 01 juni 1992 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met zijn, verdachtes, hand(en) en/of met een veter de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of met kracht met een (gevulde) fles, in elk geval een hard voorwerp, op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] met een kapotte fles, in elk geval met een scherp voorwerp, in/op haar hand en/of haar rug heeft gesneden en/of geslagen en/of genoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat de door hem, verdachte, gepleegde gewelddadigheden en/of toegebrachte verwonding(en) niet tot de dood van die [slachtoffer] heeft/hebben geleid, in elk geval alleen tengevolge van een van zijn wil onafhankelijke omstandigheid;
hij op of omstreeks 01 juni 1992 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, door bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en bestaande die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte tegen genoemde [slachtoffer] heeft gezegd: "Veel meisjes sterven onschuldig. Ik heb deze dag uitgekozen dat met jou hetzelfde gaat gebeuren als met die meisjes. Ik moet jou ombrengen. Ik ga jou vermoorden", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 01 juni 1992 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, door bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande daarin dat die [slachtoffer] met haar handen op en
neergaande bewegingen heeft gemaakt aan en/of met de penis van verdachte, althans hem, verdachte, met haar, [slachtoffer]'s, handen heeft bevredigd en bestaande die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) daarin dat hij, verdachte, tegen genoemde [slachtoffer] heeft gezegd: "Veel meisjes sterven onschuldig. Ik heb deze dag uitgekozen dat met jou hetzelfde gaat gebeuren als met die meisjes. Ik moet jou ombrengen. Ik ga jou vermoorden", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of (aldus)
voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De verweren van de raadsman
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft betoogd dat [verdachte] van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken en subsidiair dat [verdachte] ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter onderbouwing van deze verweren heeft de raadsman aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat:
1.onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot bewezenverklaring van de voorbedachte rade, aangezien enkel [slachtoffer], hierna te noemen: het slachtoffer, dienaangaande belastend heeft verklaard (feit 1 primair);
2.de betrouwbaarheid van het slachtoffer als getuige zeer discutabel is (feiten 1 en 2);
3.het door [verdachte] kennelijk gepleegde geweld niet was gericht op de dood van het slachtoffer (feit 1);
4.[verdachte] vrijwillig is teruggetreden (feit 1);
5.[verdachte] geweld tegen het slachtoffer heeft uitgeoefend ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf, waarbij hij eventueel de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden (feit 1), en
6.[verdachte] het lichaam van het slachtoffer niet seksueel is binnengedrongen en dat de seksuele handelingen niet onder dwang hebben plaatsgevonden (feit 2).
De rechtbank zal eerst het verweer betreffende de betrouwbaarheid van het slachtoffer als getuige bespreken.
Met de raadsman moet worden geconcludeerd dat de verklaringen van het slachtoffer, zoals afgelegd in 1992, 2004 en 2006, niet volledig overeenstemmen en op punten zelfs tegenstrijdig zijn. De rechtbank noemt in dat verband als voorbeelden de verklaringen betreffende het tijdstip waarop het slachtoffer door [verdachte] op de CBS-weg in Heerlen zou zijn opgepikt, het kort nadien bespreken van de prijs voor de te verrichten seksuele diensten alsmede het moment waarop [verdachte] op het korenveld zou zijn begonnen met het uiten van zijn zeer dreigende woorden.
Deze inconsistenties zijn echter naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat reeds daarom aan de betrouwbaarheid van het slachtoffer zou moeten worden getwijfeld. Daarbij is van belang dat het relaas van het slachtoffer over de gebeurtenissen die avond overigens wél grotendeels eensluidend zijn en dat met name de verklaringen betreffende het door [verdachte] uitgeoefende fysieke en verbale geweld ten volle consistent zijn. De rechtbank hecht in dat verband bijzondere waarde aan de verklaringen die het slachtoffer, kort na hetgeen haar was overkomen, daarover heeft afgelegd ten overstaan van getuige [naam getuige] en die aansluiten bij haar ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de medische gegevens betreffende het slachtoffer alsmede de door de getuigen [naam getuigen] bij haar waargenomen letsels de verklaringen van het slachtoffer ten minste ten dele steunen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verklaringen van [verdachte] zelf, die immers, na aanvankelijk ontkend te hebben en na geconfronteerd te zijn met de aangifte van het slachtoffer, bekent dat door hem bepaalde gewelddadigheden zijn begaan.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het slachtoffer, wier verklaringen zoals gezegd ook niet op zichzelf staan. Mitsdien verwerpt de rechtbank het hiervoor onder 2. bedoelde verweer en gaat zij uit van de volgende feiten.
Op de avond van 1 juni 1992 stapt het slachtoffer op de CBS-weg te Heerlen in de auto van [verdachte]. Op enig moment tijdens de autorit komen beiden overeen dat het slachtoffer tegen een vergoeding aan [verdachte] seksuele diensten zal verlenen. Deze rijdt vervolgens naar een afgelegen korenveld in of in de buurt van Valkenburg aan de Geul. Uiterlijk nadat in dat korenveld de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, deelt [verdachte] aan het slachtoffer mede dat hij die dag had uitgekozen als de dag waarop zij zou sterven. Vervolgens wordt [verdachte] ook fysiek gewelddadig tegen het slachtoffer. Hij tracht haar met zijn handen te verwurgen onder het uiten van woorden als ‘waarom ga je niet kapot?’. Kennelijk omdat [verdachte] het door hem nagestreefde resultaat – de dood van het slachtoffer – aldus niet bereikt, zet hij de verwurging voort met behulp van een schoenveter van het slachtoffer. Door dit geweld verliest het slachtoffer enige tijd het bewustzijn. Als zij weer bij bewustzijn is, slaat [verdachte] haar met een met water gevulde beugelfles (toebehorende aan het slachtoffer) hard op het hoofd, waardoor deze fles breekt. Met scherven van de kapotte beugelfles bekrast [verdachte] de rug van het slachtoffer, waarna hij haar nog hard in het gezicht schopt. Vervolgens gebiedt hij haar enige tijd te wachten en vertrekt hij met zijn auto.
Op grond van deze feiten komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van de overige door de raadsman gevoerde verweren.
- [verdachte] heeft willens en wetens getracht het slachtoffer van het leven te beroven.
Immers heeft [verdachte] tegen het slachtoffer gezegd dat hij besloten had dat zij zou sterven en heeft vervolgens de daad bij het woord gevoegd, met dien verstande dat hij in zijn voornemen niet is geslaagd. Het geweld dat [verdachte] tegen het slachtoffer heeft uitgeoefend, was echter wel geschikt om de dood te doen intreden. Waar nog getwijfeld kan worden over de geschiktheid van de verwurging met de handen, aangezien niet is komen vast te staan hoelang [verdachte] met kracht de keel van het slachtoffer op deze wijze heeft dichtgedrukt, daar staat vast dat de verwurging met behulp van een schoenveter zonder meer tot het door [verdachte] gewenste fatale gevolg had kunnen leiden; [verdachte] heeft dit geweld met zoveel kracht en dermate langdurig uitgeoefend, dat het slachtoffer het bewustzijn heeft verloren. Dat het slachtoffer ten gevolge van deze gedragingen niet is overleden, moet worden aangemerkt als een voor haar gelukkige omstandigheid die zich [verdachte]’ ondanks heeft voorgedaan. Als ook deze verwurging niet tot de dood blijkt te hebben geleid, slaat [verdachte] het slachtoffer met een gevulde beugelfles hard op het hoofd, een gedraging die minst genomen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer oplevert.
- [verdachte] heeft met voorbedachte raad het slachtoffer van het leven trachten te beroven.
De rechtbank acht het waarschijnlijk dat [verdachte] reeds in de auto, nadat hij het slachtoffer had opgepikt, het plan had om haar van het leven te beroven. De rechtbank kan namelijk geen andere aannemelijke reden bedenken waarom [verdachte] een dermate afgelegen plek uitzoekt die bovendien op – naar algemeen bekend is – circa 20 kilometer afstand van de CBS-weg in Heerlen is gelegen, naar welke weg [verdachte] het slachtoffer normaal gesproken had dienen terug te brengen na afloop van een ‘normaal verlopen’ seksuele dienstverlening.
In ieder geval staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat bedoeld plan bestond op het korenveld. [verdachte] heeft met zoveel woorden tegen het slachtoffer gezegd dat hij had besloten dat zij moest sterven. Enige tijd daarna onderneemt hij daartoe de hierboven geschetste pogingen. Hieruit volgt dat [verdachte] na kalm beraad en rustig overleg is overgegaan tot toepassing van levensbedreigend geweld en dat hij ook tussen de onderscheidenlijke momenten van geweld voldoende momenten van bezinning heeft gehad.
- [verdachte] is niet vrijwillig teruggetreden.
Vast staat dat [verdachte] niet het door hem gewenste gevolg heeft bereikt en dat hij op een zeker moment het geweld heeft gestaakt. Waarom hij dat heeft gedaan, weet de rechtbank niet. Voor de beoordeling van het verweer omtrent de vrijwilligheid van de terugtred is dat ook niet relevant. Doorslaggevend is in het onderhavige geval dat de handelingen voorafgaande aan die terugtred – de verwurging met een veter en het geweld met de fles op het hoofd van het slachtoffer – zonder meer de dood van het slachtoffer tot gevolg konden hebben en dat [verdachte] op geen moment tijdens die levensbedreigende handelingen ook maar enigszins blijk ervan heeft gegeven het fatale gevolg niet langer te willen en daarom die handelingen te staken. De terugtred volgt pas op een moment dat blijkt dat de eerdere pogingen zijns ondanks zijn mislukt. Vrijwilligheid is dan een gepasseerd station.
- [verdachte] is het lichaam van het slachtoffer seksueel binnengedrongen, maar niet staat vast dat dit onder dwang is gebeurd.
Het slachtoffer was werkzaam als prostituee aan de bekende ‘tippelzone’ aan de
CBS-weg in Heerlen. Op enig moment na het eerste contact met de verdachte is er gesproken over seksuele handelingen in ruil voor geld of verdovende middelen. In het korenveld heeft daarna daadwerkelijk seksuele gemeenschap plaatsgevonden. Echter, op grond van de verklaringen van het slachtoffer – die op dit punt niet consistent zijn – kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de dreigende woorden (en dus de tenlastegelegde feitelijkheden) zijn geuit voorafgaande aan deze seksuele handelingen. Dit brengt met zich dat het tenlastegelegde onder 2 niet kan worden bewezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 juni 1992 in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn handen en met een veter de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en met kracht met een gevulde fles op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en genoemde [slachtoffer] met kracht in het gezicht heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat de door hem gepleegde gewelddadigheden en toegebrachte verwondingen niet tot de dood van die [slachtoffer] hebben geleid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit en moet worden gekwalificeerd als volgt:
feit 1 primair: poging tot moord.
De strafbaarheid van de verdachte
Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de raadsman betoogd dat [verdachte] heeft gehandeld uit noodweer of in noodweerexces. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt dienaangaande dat het volstrekt onaannemelijk is dat – zoals [verdachte] wil doen geloven – het slachtoffer op een door [verdachte] uitgezochte, ver van de bewoonde wereld gelegen plaats de veel grotere en – zo heeft de rechtbank zelf waargenomen - minst genomen zeer krachtig tonende [verdachte] heeft bedreigd teneinde geld van hem te krijgen. Daaruit volgt dat er geen sprake is geweest van een aanranding van [verdachte]’ lijf en dat het beroep op noodweer(exces) faalt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het ten laste gelegde onder 1 primair en 2 primair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechtbank de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
De raadsman heeft terzake van het ten laste gelegde onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair geconcludeerd tot vrijspraak. Terzake van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman in subsidiaire zin gepleit voor ontslag van rechtsvervolging.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie, de raadsman en de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van [verdachte], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat [verdachte] op uiterst gewelddadige wijze heeft getracht het slachtoffer haar kostbaarste bezit, te weten haar leven, te ontnemen. Voorts weegt zwaar dat [verdachte] reeds eerder terzake strafbare feiten met een gewelddadig karakter is veroordeeld. Een langdurige gevangenisstraf is mitsdien op zijn plaats.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde gevangenneming van [verdachte] afwijzen, gelet op de omstandigheid dat deze in het kader van een aan hem in een andere strafzaak opgelegde gevangenisstraf nog enige tijd van zijn vrijheid is beroofd. Gelet hierop is voorlopige hechtenis – ondanks de aanwezigheid van de daarvoor vereiste gronden – op dit moment niet noodzakelijk.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 (oud), 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN jaar;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2006.