ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ5292

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208840 CV EXPL 05-6876
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.G.A.M. Veugelers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op nabestaandenpensioen op basis van militaire regelgeving

In deze zaak vorderde eiseres een uitkering op basis van het Nabestaandenreglement Militairen, na het overlijden van haar ex-echtgenoot, die als militair had gediend. De ex-echtgenoot was van 1950 tot 1955 in actieve dienst en had een levenslang invaliditeitspensioen ontvangen. Eiseres stelde dat zij recht had op een bijzonder nabestaandenpensioen, gebaseerd op toezeggingen van de Minister van Defensie en eerdere wetgeving. Het ABP, de gedaagde partij, betwistte deze aanspraak en stelde dat de ex-echtgenoot geen beroepsmilitair was, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van het pensioen volgens het Nabestaandenreglement.

De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad recht had op een uitkering op basis van het Nabestaandenreglement. De kantonrechter overwoog dat de ex-echtgenoot, hoewel geen beroepsmilitair, wel als gepensioneerde kon worden aangemerkt op basis van eerdere wetgeving. De rechtbank concludeerde dat de toezegging van de Minister van Defensie aan de ex-echtgenoot niet zonder meer kon worden genegeerd, ondanks de wijzigingen in de wetgeving die nadelig waren voor eiseres.

De rechtbank verklaarde voor recht dat eiseres aanspraak had op een uitkering als bedoeld in artikel 7 van het Nabestaandenreglement Militairen, en veroordeelde het ABP in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van militaire pensioenregelingen en de rechten van nabestaanden, vooral in situaties waarin eerdere toezeggingen zijn gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
rolno: 05-6876
zaakno: 208840
typ: M.L.
coll:
Vonnis van de kantonrechter d.d. 1 november 2006
inzake
[naam eiseres],
wonende te [postcode, woonplaats, adres ],
eiseres,
gemachtigde: mr. H.J.M.G.M. van der Meijden te Harderwijk,
tegen
de Stichting Pensioenfonds ABP,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te 6411 EJ Heerlen aan de Oude Lindestraat 70,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J.W.A. Beulen-Darmstadt te Heerlen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Door partijen zijn de volgende processtukken overgelegd:
- dagvaarding met producties
- conclusie van antwoord met producties
- conclusie van repliek
- conclusie van dupliek met producties.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet, althans onvoldoende betwist het volgende vast.
1. Eiseres is van 1976 tot en met 1992 gehuwd geweest met de heer [naam overleden ex-echtgenoot eiseres], ver-der te noemen [overleden ex-echtgenoot eiseres]. Het huwelijk is op 14 februari 1992 door echtscheiding ontbonden. [overleden ex-echtgenoot eiseres], geboren op 28 april 1930 is op 21 april 2000 overleden.
2. [overleden ex-echtgenoot eiseres] is van 6 februari 1950 tot 1 januari 1955 als militair in werkelijke dienst ge-weest. Vanaf 6 februari 1950 als gewoon dienstplichtige, vanaf 13 december 1951 met groot verlof en vanaf 17 april 1952 op basis van een bekrachtigde Verbandacte bij de Koninklijke Landmacht. Daarin was onder meer bepaald dat hij ten minste één jaar buiten Nederland of één der Overzeese Rijksdelen, als vrijwilliger bij de Koninklijke Landmacht overal ter wereld zou dienen en bereid was deel uit te maken van het Nederlands Detachement Verenigde Naties, met de verplichtingen en de rechten van een gewoon dienstplichtige.
In 1952 vertrok [overleden ex-echtgenoot eiseres] naar Korea; aldaar werd hij in 1953 door een ernstig oorlogsongeval getroffen. [overleden ex-echtgenoot eiseres] werd op grond van de Pensioenwet voor de land-macht 1922 met ingang van 1 januari 1955 tot zijn overlijden in het genot gesteld van een levenslang invaliditeitspensioen. Hij werd met ingang van 1 januari 1955 ontslagen wegens gebreken.
3. Bij brief van 5 april 1993 heeft de Minister van Defensie ter informatie aan [overleden ex-echtgenoot eiseres] medegedeeld dat eiseres recht kan doen gelden op een militair nabestaandenpensioen na diens overlijden, naar de toenmalige regelgeving. Dat was de Algemeen Militaire Pensioenwet (Amp-wet) die toen aan eiseres recht op een bijzonder weduwepensioen gegeven zou hebben ingeval van overlijden van [overleden ex-echtgenoot eiseres].
4. Tot 1 januari 1996 was het (bijzonder) nabestaandenpensioen geregeld in hoofdstuk G van de Amp-wet. Die wet is ingetrokken en vervangen door het Besluit Bijzondere Voorzieningen militair nabestaandenpensioenen, verder te noemen “het Nabestaan-denbesluit” (KB 5 juli 1997, Stb 1997, 448) en het Nabestaandenreglement Militairen (Stc. 214, 6 november 1997), verder te noemen het Nabestaandenreglement.
Per 1 juni 2001 is het Nabestaandenreglement vervallen en vervangen door bepalin-gen in het Pensioenreglement ABP(verder te noemen: PR). Door de overgangsbepaling artikel 18c.3 van dit reglement worden de toegekende of in uitzicht gestelde pensioenen (onder bepaalde voorwaarden) behouden.
5. Bij brief van 3 mei 2000 heeft eiseres bij de Staatssecretaris van Defensie een verzoek om een nabestaandenpensioen ingediend. Dit werd afgewezen, omdat het Nabestaandenbesluit alleen aan de echtgenote of de geregistreerde partner van de over-leden militair rechten toekent. Derhalve niet aan de ex-echtgenote. Eiseres diende een bezwaarschrift in en stelde nadien beroep in bij de rechtbank te ’s-Gravenhage. Deze oordeelde dat eiseres aan het Nabestaandenbesluit geen pensioenaanspraken kan ontlenen. (Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 mei 2002). De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak (4 september 2003).
Wat betreft de toepassing van het Nabestaandenreglement overwoog de rechtbank dat op grond van artikel 22 daarvan niet de Staatssecretaris van Defensie maar het ABP bevoegd was om te beslissen. Ten overvloede overwoog de rechtbank dat [overleden ex-echtgenoot eiseres] wel als beroepsmilitair in de zin van dat reglement aangemerkt kon worden, op grond waarvan een bijzonder nabestaandenpensioen aan eiseres kon toevallen. En ook de definitie van gepensioneerde in het reglement kon tot aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen leiden.
6. Bij besluit van 28 augustus 2002 bepaalde het ABP dat eiseres geen aanspraak kan maken op een bijzonder nabestaandenpensioen ten laste van het ABP nu [overleden ex-echtgenoot eiseres] als dienstplichtige geen beroepsmilitair was als bedoeld in het Nabestaandenreglement juncto de Amp-wet. Bezwaar en beroep tegen deze beslissing werden ongegrond verklaard.
Het geschil tussen partijen
1. Eiseres verlangt een (bijzonder) nabestaandenpensioen. Dat was haar ex-echtgenoot bij voormelde brief in het vooruitzicht gesteld en had bij de afspraken in het kader van de echtscheiding een belangrijke rol gespeeld. De toezegging was ook in over-eenstemming met hoofdstuk G van de voormalige Amp-wet. Eiseres vraagt nako-ming.
Subsidiair stelt eiseres dat [overleden ex-echtgenoot eiseres] bij leven reeds pensioen genoot op basis van de Pensioenwet voor de Landmacht 1922. En dat hij derhalve reeds “gepensioneerde” was in de zin van het Nabestaandenreglement. Artikel 3 jo. artikel 7 lid 5 van dat re-glement doet dan voor eiseres aanspraak op nabestaanden pensioen ontstaan, waarbij het niet nodig is dat de gepensioneerde beroepsmilitair is. Artikel 3 luidt: “Dit re-glement is van toepassing op … de deelnemers, gewezen deelnemers en gepensio-neerden, alsmede op de nabestaanden van die deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden.” En in artikel 1 (Begripsbepalingen) sub e. is gedefinieerd: “gepensioneerde: de rechthebbende op een pensioen ingevolge de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet.”
Meer subsidiair stelt eiseres dat [overleden ex-echtgenoot eiseres] ingevolge het Oorlogsvrijwilligersbesluit wel als beroepsmilitair aangemerkt kan worden.
Tenslotte had toepassing van de antihardheidsclausule in de rede gelegen.
2. Het ABP stelt zich op het standpunt dat met de brief van 5 april 1993 geen thans nog geldende toezegging gedaan is. De brief bevat duidelijk het voorbehoud dat de informatie op grond van de toen geldende regelgeving gedaan werd.
Het ABP stelt dat [overleden ex-echtgenoot eiseres] geen beroepsmilitair was, hetgeen een voorwaarde is om voor dat nabestaandenpensioen volgens het Nabestaandenreglement in aanmerking te komen. Het ABP wijst op verschillende bepalingen en de samenhang daartussen. Het Nabestaandenreglement heeft alleen betrekking op beroepsmilitairen
De gesloten overeenkomst, in de vorm van een Verbandacte maakt nog niet dat [overleden ex-echtgenoot eiseres] als oorlogsvrijwilliger aangemerkt kan worden, en dus ook niet met een beroepsmilitair gelijk gesteld kan worden. Overigens, zo voegt het ABP eraan toe, wa-ren voor een oorlogsvrijwilliger andere formulieren van de Verbandacte van toepassing, waarvan het ABP een blanco voorbeeld overlegde .
BEOORDELING
1. Eiseres doet een beroep op de brief van 5 april 1993, waarin de Minister van Defensie aan [overleden ex-echtgenoot eiseres] een bijzonder nabestaandenpensioen voor eiseres in het vooruitzicht gesteld had. Dit beroep kan niet slagen. Duidelijk bevat die brief aan het slot het voorbehoud: “Voor het overige zal het u duidelijk zijn, dat vorenstaande informatie is gebaseerd op de thans geldende bepalingen. Ook de aangehaalde bedragen behel-zen een momentopname, waaraan dus geen rechten kunnen worden ontleend.”
Onbetwist staat tussen partijen vast dat de regeling, voor zover hier van belang, nadien ingrijpend ten nadele van eiseres is gewijzigd. De brief biedt dan ook geen grondslag voor nakoming van een toezegging.
2. Eiseres heeft gesteld dat [overleden ex-echtgenoot eiseres] op grond van de Verbandacte d.d. 17 april 1952 als oorlogvrijwilliger in de zin van het Oorlogsvrijwilligerbesluit aangemerkt kon wor-den en dientengevolge als beroepsmilitair in de zin van het Nabestaandenreglement. Van belang zijn:
artikel 1 sub c Nabestaandenreglement: “deelnemer: de beroepsmilitair in de zin van de Amp-wet”;
Artikel A1 sub b. Amp-wet “beroepsmilitair: 1. de oorlogsvrijwilliger, bedoeld in het Oorlogsvrijwilligersbesluit, 2….”
Het ABP bestrijdt het standpunt van eiseres o.m. door overlegging van een voor-beeld-Verbandacte van oorlogsvrijwilliger. In de door [overleden ex-echtgenoot eiseres] ondertekende akte staat geen verwijzing naar het Oorlogsvrijwilligersbesluit, in de bedoelde voorbeeldakte duidelijk wel. Ook de term oorlogsvrijwilliger wordt in de akte van [overleden ex-echtgenoot eiseres] nergens gebruikt, in de voorbeeldakte wel.
In de voorbeeldakte is bepaald dat onverminderd het bepaalde in het KB van 1 oktober 1944 de aangeworvene gelijkgesteld is met een dienstplichtige, een bepaling die op overeenkomstige wijze in het Besluit terug te vinden is. In de akte van [overleden ex-echtgenoot eiseres] is volstaan met de bepaling dat aan de vrijwilliger de rechten en verplichtigen van een gewoon dienstplichtige toekomen. De voorbeeldakte verschaft dus meer rechten dan die van de dienstplichtige.
Dit alles brengt met zich mee dat in de Verbandacte van [overleden ex-echtgenoot eiseres] onvoldoende steun gevonden wordt voor het standpunt dat hij oorlogsvrijwilliger was in de zin van het Oorlogsvrijwilligersbesluit. Op die grond kan hij derhalve ook niet als beroepsmilitair aangemerkt kan worden.
3. De stelling van eiseres dat [overleden ex-echtgenoot eiseres] bij leven reeds pensioen genoot op basis van de Pensioenwet voor de Landmacht 1922 en derhalve reeds “gepensioneerde” was in de zin van het Nabestaandenreglement met aanspraak op nabestaanden pensioen, zonder beroepsmilitair behoeven te zijn, is door het ABP uitvoerig bestreden. Onder verwijzing naar begripsomschrijvingen en andere bepalingen benadrukt het ABP dat het reglement slechts van toepassing is op beroepsmilitairen. Het ABP voegt eraan toe “Gedaagde geeft toe dat de definitie van ‘gepensioneerde’ in artikel 1 sub e, niet erg zorgvuldig is geformuleerd.” Indien in zijn algemeenheid al gezegd kan worden dat het Nabestaandenreglement uitsluitend op beroepsmilitairen van toepassing is, sluit dat niet uit dat een groep militairen aan wie reeds onder een oudere wet pensioenen toegekend zijn, gelijke rechten toegekend krijgen als de beroepsmilitairen in het Nabestaandenreglement. De kantonrechter kan het ABP niet volgen waar het stelt dat slechts sprake is van een onzorgvuldige formulering. De formulering is duidelijk en het recht voor de nabestaanden van [overleden ex-echtgenoot eiseres] goed denkbaar in een pensioenstelsel. Ten tijde van de inwerkingtreding van het Nabestaandenreglement beschikte [overleden ex-echtgenoot eiseres] reeds (lang) over een toegekend pensioen.
Bij pensioenwijzigingen worden toegekende pensioenen in beginsel niet aangetast, terwijl dat wel mogelijk is met voorwaardelijke rechten (uitzicht). [overleden ex-echtgenoot eiseres] zat in een traject dat zijn invaliditeitspensioen reeds toegekend was en het recht op nabestaandenpensioen ten aanzien van hem nog in uitzicht was.
In een samenhangend pensioenstelsel behoren eigen pensioen en nabestaandenpensioen bij elkaar. Het is dan ook goed denkbaar dat het nabestaandenuitzicht op grond van een vorige pensioenwet (Amp-wet) geëerbiedigd wordt indien het eigen pensi-oen onder die wet reeds toegekend is.
Alles tezamen genomen kan eiseres terecht op grond van artikel 3 jo. artikel 7 lid 5 van het Nabestaandenreglement aanspraak op bijzonder nabestaanden pensioen verlangen.
4. Het feit dat het Nabestaandenreglement met inachtneming van de Kaderwet militaire pensioenen per 1 juni 2001 in het PR met een overgangsbepaling is opgenomen, brengt in het vorenstaande geen voor het geschil relevante verandering en maakt, voor zover nodig, het vorenstaande op overeenkomstige wijze van toepassing voor het PR.
Het tweede deel van de vordering voorziet aldus ook in een aan het Nabestaandenreglement gerelateerde (overeenkomstige) vordering.
5. Op grond van het vorenstaande komen de vorderingen voor toewijzing in aanmerking en zal gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding veroordeeld worden.
BESLISSING:
De kantonrechter,
Verklaart voor recht dat eiseres aanspraak heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 7 van het Nabestaandenreglement Militairen, dan wel een daaraan gerelateerde geldelijke uitkering periodiek te voldoen.
Veroordeelt gedaagde in de aan de zijde van eiseres gerezen proceskosten, tot op heden be-groot op 488,60, waarin begrepen € 103,00 vast recht, € 85,60 explootkosten en € 300,00 terzake salaris en noodzakelijke kosten van de gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. drs. W.G.A.M. Veugelers, kantonrechter-plaatsvervanger en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.