RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 05 / 1909 WW44 en AWB 05/1910 WW44
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
W.T. [A], J.T. [A] en C.M.J. [A]-[B],
allen wonende te Valkenburg aan de Geul,
eisers,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Valkenburg aan de Geul,
gezeteld te Valkenburg, verweerder.
Datum bestreden besluiten: 2 augustus 2005
Kenmerken: BR/4103 en BR/4104
Behandeling ter zitting: 9 oktober 2006
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluiten van 2 augustus 2005 heeft verweerder positief beslist op een door Frissen Groen Techniek B.V. ingediende aanvraag strekkende tot verlening van een bouwvergunning.
Bij brief van 12 september 2005 heeft de gemachtigde van eisers, mw. mr. M.G.J.A. van Haastrert-Allertz, tegen beide besluiten bezwaar gemaakt alsmede verweerder verzocht op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
Bij brief van 28 september 2005 heeft verweerder het verzoek strekkende tot rechtstreeks beroep toegewezen en heeft zij het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank met het verzoek dit bezwaarschrift als beroepschrift in behandeling te nemen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 9 oktober 2006, waar als gemachtigde van eisers is verschenen mr. H.M.G. Duijsters. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mw. J.T.A.M. Dooper. Eisers zijn niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Frissen Groen Techniek BV (hierna: Frissen) heeft bij verweerder twee aanvragen ingediend, de een strekkende tot verlening van een reguliere bouwvergunning ter legalisatie van de reeds gebouwde overkapping aan de [A-straat] 92, en de ander strekkende tot verlening van een reguliere bouwvergunning ter legalisatie van de reeds gerealiseerde uitbreiding van de loods aan de [A-straat] 86.
Bij besluiten van 2 augustus 2005 zijn beide vergunningen verleend omdat er niet langer sprake zou zijn van een van de in artikel 44 van de Woningwet (hierna: Ww) opgenomen weigeringsgronden. Aan beide besluiten zijn evenwel voorwaarden verbonden. Zo is aan de vergunning voor het vergroten van de loods (onder meer) de voorwaarde verbonden dat minimaal drie weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden bij de inspecteur bouw- en woningtoezicht van de afdeling Bouwen en Wonen in drievoud worden ingediend bescheiden met betrekking tot de toe te passen vloer-, beton- en staalconstructie alsmede een bouwveiligheidsplan. Aan de vergunning voor het bouwen van de overkapping is (onder meer) de voorwaarde verbonden dat minimaal drie weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden bij de inspecteur bouw- en woningtoezicht van de afdeling Bouwen en Wonen in drievoud kwaliteitsverklaringen worden ingediend.
Bij brief van 12 september 2005 is door eisers tegen beide besluiten bezwaar gemaakt alsmede verzocht op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Daarbij is -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat:
- eisers er naar aanleiding van het eerder genomen handhavingsbesluit op zouden hebben mogen vertrouwen dat zou worden overgegaan tot het afbreken van de beide bouwwerken nu deze bouwwerken door Frissen niet binnen de bij het handhavingsbesluit gestelde termijn zouden zijn afgebroken. De thans bestreden besluiten zouden dan ook in strijd zijn met zowel het handhavingsbesluit als het vertrouwensbeginsel;
- er ten onrechte zou zijn getoetst aan het nieuwe bestemmingsplan. Er zou immers nog een procedure lopen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
- volgens het college de verhuizing van Frissen definitief zou gaan plaatsvinden en dat er aan de [A-straat] 92 21 zorgwoningen zouden komen en aan de [A-straat] 86 meerdere woonunits ten behoeve van gehandicapten, zodat ook om die reden de bouwwerken afgebroken zouden moeten worden, en dat
- de bouwvergunning niet verleend had mogen worden omdat niet zou zijn voldaan aan de vereisten van het Besluit Indieningsvereisten Aanvragen Bouwvergunning (hierna: Biab). Immers, er zouden bepaalde bescheiden ontbreken die noodzakelijk zouden zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Met betrekking tot de uitbreiding van de loods aan de [A-straat] 86 zou het gaan om de berekeningen van de vloer-, beton-, en staalconstructie. Met betrekking tot de overkapping aan de [A-straat] 92 zouden de vereiste kwaliteitsverklaringen ontbreken.
Bij brief van 28 september 2005 heeft verweerder het verzoek strekkende tot rechtstreeks beroep toegewezen.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Meer in het bijzonder dient de rechtbank te beoordelen of de beide vergunningen terecht en op goede gronden zijn verleend. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Ww mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd indien - kort gezegd -:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan het Bouwbesluit 2003;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met het vigerende bestemmingsplan
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Voornoemde weigeringsgronden hebben een limitatief imperatief karakter. Dit betekent dat de bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwplan waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met één of meer in de weigeringsgronden neergelegde voorschriften. Andersom betekent het dat, wanneer het bouwplan in overeenstemming is met die voorschriften, de bouwvergunning moet worden verleend. Andere gronden dan genoemd in artikel 44 van de Ww mogen niet tot weigering van de bouwvergunning leiden.
Gelet op het vorenstaande kunnen van de door eisers ingediende beroepsgronden slechts tot succes leiden de grond dat er ten onrechte zou zijn getoetst aan het nieuwe bestemmingsplan en de grond dat de bouwvergunning niet verleend had mogen worden omdat niet zou zijn voldaan aan het bepaalde onder a en b van artikel 44, eerste lid, van de Ww.
Ten aanzien van de grond dat er ten onrechte zou zijn getoetst aan het nieuwe bestemmingsplan overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 28, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) bepaalt dat een besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring in werking treedt met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt. Artikel 56b, eerste lid, van de WRO bepaalt - voor zover thans van belang - dat indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit inzake goedkeuring van een bestemmingsplan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de werking van het besluit wordt opgeschort totdat op het verzoek is beslist.
In het onderhavige geval hebben gedeputeerde staten bij besluit van 8 februari 2005, verzonden 18 februari 2005, het bestemmingsplan "Kernen Valkenburg aan de Geul", op enkele, thans niet van belang zijnde uitzonderingen na, goedgekeurd. Door eisers is weliswaar tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar is geen verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 56b, eerste lid, van de WRO gedaan. Dit betekent dat - nu de beroepstermijn op 2 augustus 2005 reeds lang was verstreken - het bestemmingsplan "Kernen Valkenburg aan de Geul het op dat moment vigerende bestemmingsplan was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aan het juiste bestemmingsplan heeft getoetst en stelt vast dat de reeds gerealiseerde bouwwerken niet in strijd zijn met dat bestemmingsplan zodat verweerder op die grond het verlenen van de vergunning niet heeft kunnen weigeren.
Daarmee resteert de grond dat de bouwvergunning niet verleend had mogen worden omdat niet zou zijn voldaan aan het bepaalde onder a en b van artikel 44, eerste lid, van de Ww. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Ww is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning. Zoals al eerder werd opgemerkt mag de bouwvergunning slechts (en moet deze ook) door burgemeester en wethouders worden geweigerd wanneer het bouwplan niet aan de in artikel 44 van de Ww gestelde voorwaarden voldoet. Burgemeester en wethouders kunnen een bouwplan alleen maar beoordelen wanneer zij over de daarvoor benodigde informatie beschikken. Die informatie moet door de aanvrager bij zijn aanvraag worden verstrekt.
Inzake bij de aanvraag voor een bouwvergunning aan te leveren gegevens en bescheiden is sinds 1 januari 2003 het Biab van toepassing. Dit besluit geldt voor alle gemeenten. In de nota van toelichting van dit besluit is opgemerkt dat gemeenten zelf geen eisen meer mogen stellen omtrent het opvragen van informatie ter beoordeling van een aanvraag van een bouwvergunning, ook niet aanvullend. Voorts blijkt uit de nota van toelichting dat het uitgangspunt is dat alle van toepassing zijnde gegevens en bescheiden, zoals genoemd in de bijlage (hoofdstuk 1) van het Biab, op het moment van het indienen van de aanvraag om bouwvergunning moeten worden verstrekt. "Omdat op dat moment een deel van de informatie nog onbekend kan zijn, geeft het besluit de aanvrager de mogelijkheid om bepaalde gegevens (zoals constructieve details en de gegevens ten behoeve van het openbaar bouwregister) op een later tijdstip aan te leveren (artikel 4, tweede lid). Daarnaast geeft het besluit burgemeester en wethouders de (geclausuleerde) mogelijkheid om in bepaalde gevallen (zoals bijvoorbeeld cascobouw) zelf te bepalen dat bepaalde gegevens en bescheiden eerst na de afgifte van de bouwvergunning maar uiterlijk drie weken voor aanvang van de desbetreffende werkzaamheden mogen worden verstrekt (artikel 4, derde lid)" (Stb. 2002/409, pagina 25).
De rechtbank stelt vast dat aan beide vergunningen voorwaarden zijn verbonden inhoudende dat minimaal drie weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden bepaalde bescheiden bij de inspecteur bouw- en woningtoezicht van de afdeling Bouwen en Wonen worden ingediend. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op artikel 4, tweede en derde lid, van het Biab.
Het gaat hier echter om bouwvergunningen ter legalisering van bouwwerken die ten tijde van de verlening van de bouwvergunningen reeds waren gerealiseerd. Bij een gerealiseerd bouwwerk mag worden verondersteld dat bekend is welke materialen zijn gebruikt en overeenkomstig welke constructie is gebouwd. De in de nota van toelichting van het Biab genoemde reden waarom afgeweken kan worden van het algemene uitgangspunt dat bij het indienen van de aanvraag alle gegevens dienen te worden overgelegd, gaat hier derhalve niet op. Nu de bouwwerkzaamheden reeds lange tijd waren voltooid, heeft verweerder daarmee voorwaarden aan de bouwvergunning verbonden waaraan nimmer kon worden voldaan.
Het feit dat verweerder de betreffende voorwaarden heeft opgenomen in de bestreden besluiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan betekenen dat verweerder ten tijde van het nemen van de betreffende besluiten nog niet de beschikking had over de genoemde bescheiden. Gelet hierop kan verweerder – vanwege ontoereikende gegevens – niet hebben vastgesteld dat geen sprake was van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet, meer in het bijzonder van strijd met het Bouwbesluit 2003 en/of strijd met de van toepassing zijnde bouwverordening, terwijl de situatie zich er niet voor leende om in dit verband voorwaarden te stellen. Beide besluiten zijn derhalve genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen.
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verweerder, alvorens tot een nieuw besluit te komen, zal dienen te beoordelen of Frissen - overeenkomstig artikel 47 van de Ww juncto artikel 4:5 van de Awb - alsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn aanvraag aan te vullen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Beide zaken zijn naar het oordeel van de rechtbank samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), zodat beide zaken worden beschouwd als één zaak. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb.
De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,00 toe voor de indie¬ning van het als beroepschrift aangemerkte bezwaarschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,00 x 1 = € 644,00.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
3. bepaalt dat aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van - in totaal - € 276,00 wordt vergoed door de gemeente Valkenburg aan de Geul;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Valkenburg aan de Geul aan eisers.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. E.W. Seylhouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2006 door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Seylhouwer w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 17 november 2006
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.