RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 518 VEROR
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Stichting Jongeren Sociëteit Bartok,
gevestigd te Born, eiseres,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen,
gezeteld te Sittard, verweerder.
Datum bestreden besluit: 13 februari 2006
Kenmerk: 06/105181
Behandeling ter zitting: 9 oktober 2006
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 13 februari 2006, verzonden 14 februari 2006, heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 14 november 2005 tegen een door verweerder genomen besluit van 25 oktober 2005, verzonden 26 oktober 2005, ongegrond verklaard.
Bij brief van 22 februari 2006 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat te Maasbracht.
Bij brief van 13 maart 2006 heeft de Stichting Gemeenschapshuis Kerkdorp Born (hierna: Stichting Gemeenschapshuis) zich als belanghebbende gesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de Stichting Gemeenschapshuis gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Bij brief van 8 mei 2006 heeft de gemachtigde van de Stichting Gemeenschapshuis haar zienswijzen kenbaar gemaakt. Een kopie hiervan is aan zowel verweerder als de gemachtigde van eiseres gezonden.
Bij brief van 18 juli 2006 heeft de rechtbank vragen gesteld aan de gemachtigde van eiseres. Deze heeft daar bij brief van 28 juli 2006 op gereageerd. Beide brieven zijn in kopie aan verweerder gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 9 oktober 2006, waar de gemachtigde van eiseres, mr. Meuwissen voornoemd, is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door dhr. J. Day.
De Stichting Gemeenschapshuis noch haar gemachtigde is ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Op 10 oktober 2006 is de rechtbank een faxbericht van 6 oktober 2006 onder ogen gekomen waarin de gemachtigde van de Stichting Gemeenschapshuis heeft laten weten dat de stichting noch de gemachtigde ter zitting aanwezig zou zijn.
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft verweerder aan de Stichting Gemeenschapshuis Born een sloopvergunning verleend voor het verwijderen van een bouwwerk op het adres [A-straat] 5 te Born.
Bij brief van 14 november 2005 is namens eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Eiseres huurde van de Stichting Gemeenschapshuis een ruimte in het betreffende pand. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd, dat:
- de rechtspersoon aan wie de sloopvergunning is afgegeven, niet zou bestaan;
- er sprake zou zijn van een ondeugdelijke motivering van het besluit;
- verweerder niet objectief zou zijn geweest bij het verlenen van de sloopvergunning omdat verweerder zelf een direct achterliggend belang bij de sloopvergunning zou hebben;
- de sloopvergunning informeel zou zijn gekoppeld aan een bouwvergunning, welke bouwvergunning in strijd zou zijn met het vigerende bestemmeingsplan, en dat
- de Stichting Gemeenschapshuis zou verhuizen naar de [B], die Stichting daar tot in lengte van jaren gevestigd zou blijven en er op de plaats van het gemeenschapshuis uiteindelijk in plaats van een nieuw gemeenschapshuis seniorenwoningen zouden worden gebouwd, en dat alles ten koste van eiseres omdat eiseres - zo begrijpt de rechtbank het betoog - daardoor geen nieuwe ruimte zal krijgen van waaruit eiseres haar activiteiten kan ontplooien.
Eiseres en haar gemachtigde zijn in de gelegenheid gesteld om op 12 januari 2006 op het bezwaar te worden gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening de weigeringsgronden ten aanzien van een aanvraag om een sloopvergunning limitatief en imperatief zouden zijn neergelegd zodat de vergunning alleen in de in dat artikel genoemde gevallen zou kunnen worden geweigerd, terwijl geen van die gevallen zich in het onderhavige geval zou hebben voorgedaan. Dit limitatief imperatief stelsel zou zich verder tegen een belangenafweging verzetten. Het feit dat op het aanvraagformulier niet de volledige statutaire naam van de Stichting Gemeenschapshuis zou zijn ingevuld, zou evenmin een ander licht op de zaak kunnen doen schijnen.
Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep - voor zover thans van belang - aan¬ge¬voerd, dat de aanvraag zou zijn gedaan door één persoon, terwijl uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel zou blijken dat één persoon niet bevoegd zou zijn een dergelijke rechtshandeling te verrichten. Er zou derhalve zijn gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank dient in dit geding allereerst te beoordelen of eiseres (nog) voldoende procesbelang heeft om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, temeer nu het betreffende pand inmiddels is gesloopt.
Ter zitting daarnaar gevraagd heeft de gemachtigde van eiseres betoogd dat het belang van eiseres hierin zou bestaan dat indien het beroep gegrond zou worden verklaard, dit zou betekenen dat de sloopvergunning ten onrechte is verleend als gevolg waarvan de kantonrechter op een onjuiste grondslag mede de ontruiming zou hebben bepaald. Verhuurder en de gemeente zouden in dat geval schadeplichtig zijn jegens eiseres omdat er in dat geval sprake zou zijn geweest van onrechtmatig handelen. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres in dit kader nog gewezen op de proceskosten in bezwaar en beroep. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Louter de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken of griffierecht moet worden terugbetaald, vormt onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van een beroep over te gaan aangezien voor vergoeding van deze kosten geen gegrondverklaring van het beroep is vereist (zie onder meer RvS 23 jan 1997, JB 1997/46). Hieraan kan eiseres derhalve geen procesbelang ontlenen.
Daarmee resteert de stelling dat indien vast zou komen te staan dat de sloopvergunning onterecht is verleend, de kantonrechter op een onjuiste grondslag mede de ontruiming zou hebben bepaald als gevolg waarvan door eiseres schade zou zijn geleden. De rechtbank stelt vast dat de kantonrechter bij beschikking van 24 februari 2006 als volgt heeft overwogen:
"Op het tijdstip van de mondelinge behandeling van het eerste verlengingsverzoek, te weten 3 november 2005, was sprake van een huurachterstand van ongeveer € 1.900,00. Ten tijde van de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek, te weten 23 februari 2006 en derhalve bijna 4 maanden later, is nog steeds sprake van een huurachterstand van bijna € 1.900,00. Daarmee is aannemelijk geworden dat Bartok zich schuldig maakt aan wanbetaling en dat van Gemeenschapshuis Born niet langer gevergd kan worden dat Bartok nog langer het recht op het gebruik van het gehuurde behoudt. Het verzoek van Bartok moet reeds op die grond afgewezen worden"
Gelet hierop kan niet anders dan worden geconcludeerd dat de kantonrechter de ontruiming heeft bevolen omdat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan wanbetaling. Dit betekent dat - ook al zou de sloopvergunning onterecht zijn verleend - eiseres desalniettemin het gemeenschapshuis had moeten verlaten.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting te kennen gegeven het op dit punt niet eens te zijn met de kantonrechter, maar desondanks om - kort gezegd - strategische redenen geen rechtsmiddel te hebben aangewend. De rechtbank acht zich echter, gelet op het in rechte onaantastbare karakter van die beschikking, gehouden aan hetgeen de kantonrechter heeft overwogen, wat er ook zij van de door de gemachtigde van eiseres gestelde strategische redenen.
Dit betekent dat eiseres op het moment waarop de beschikking in rechte onaantastbaar werd, ieder belang bij de onderhavige procedure heeft verloren. Eiseres zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar beroep.
Daarmee resteert de vraag of verweerder desalniettemin in de kosten van deze procedure zou moeten worden veroordeeld. In dat kader overweegt de rechtbank dat - zou eiseres ontvankelijk zijn geweest - het bestreden besluit zou zijn vernietigd. Uit de aanvraag blijkt immers - nog los van het feit dat uit de aanvraag niet afgeleid kan worden wie de aanvraag heeft ingediend - dat slechts één persoon de aanvraag heeft ondertekend, terwijl uit het uittreksel uit het handelsregister blijkt dat de bestuurders van de Stichting Gemeenschapshuis slechts gezamenlijk bevoegd zijn. Dit betekent dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat is voldaan aan de vereisten van de aanvraag zoals die volgen uit artikel 4:2 van de Awb en dat verweerder derhalve bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
Gelet hierop zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eiseres heeft moeten maken in het kader van deze procedure, bestaande uit het indienen van het bezwaarschrift, het verschijnen op de hoorzitting in de bezwaarfase (de gemachtigde van eiseres is immers door de commissie voor bezwaar en beroep als aanwezige ter zitting beschouwd ondanks het feit dat hij voor de zitting, die was uitgelopen, al weg moest omdat hij elders aanwezig diende te zijn) en het indienen van het beroepschrift.
Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake drie punten met elk een waarde van € 322,-- toe en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 3 x € 322,00 x 1 = € 966,00.
Verweerder zal niet worden veroordeeld in de kosten voor het door de gemachtigde van eiseres bijwonen van zitting in de beroepsfase omdat deze kosten - door het komen te vervallen van het procesbelang aan de zijde van eiseres tussen de datum waarop het beroepschrift was ingediend en de zittingsdatum - nodeloos zijn gemaakt.
Op grond van artikel 8:70, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 wordt vergoed door de gemeente Sittard-Geleen;
3. veroordeelt verweerder in de kosten van de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 966,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Sittard-Geleen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. E.W. Seylhouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2006 door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Seylhouwer w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 17 november 2006
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.