ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ6268

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157484 CV EXPL 04-2047
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.A.J. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij burn-outklachten werknemer na deskundigenonderzoek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 23 augustus 2006, staat de aansprakelijkheid van de werkgever centraal in verband met burn-outklachten van een werknemer. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.A. van Veen, heeft een vordering ingesteld tegen zijn werkgever, die werd bijgestaan door mr. H.P.M. Stevelmans. De werknemer stelt dat hij door de werkomstandigheden bij de werkgever een burn-out met depressieve klachten heeft opgelopen, en dat de werkgever zijn zorgplicht niet is nagekomen. De rechtbank heeft een deskundige benoemd die op 22 februari 2006 zijn bevindingen heeft gepresenteerd. De deskundige concludeert dat de werknemer lijdt aan een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, die medisch gezien het gevolg is van de werkzaamheden bij de werkgever. De deskundige heeft geen aanwijzingen gevonden dat de klachten van de werknemer persoonsgebonden zijn of dat deze ook zonder de werkzaamheden bij de werkgever zouden zijn opgetreden.

De werkgever betwist de claims van de werknemer en stelt dat de werknemer niet arbeidsongeschikt is, maar dat de psychische klachten grotendeels zijn hersteld. De werkgever trekt de waarde van het deskundigenrapport in twijfel, omdat de deskundige zou uitgaan van een ontslag dat niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de werknemer voorshands bewijs heeft geleverd dat hij door de schending van de zorgplicht van de werkgever een burn-out heeft opgelopen. De werkgever wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De rechtbank benadrukt dat de werkgever moet aantonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, en dat de werknemer niet in zijn klachten is tekortgedaan.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de werkgever de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren dat de claims van de werknemer onjuist zijn. De procedure wordt doorverwezen naar de rolzitting van 20 september 2006 voor opgave van getuigen, indien de werkgever bewijs middels getuigen wenst te leveren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
rolno: 04-2047
zaakno: 157484
typ: M.L.
coll:
Vonnis van de kantonrechter d.d. 23 augustus 2006
inzake
[Werknemer],
wonende te [Woonplaats werknemer],
eiser,
gemachtigde mr. W.A. van Veen te Utrecht,
tegen
[Werkgever],
gevestigd en kantoorhoudende te [Vestigingsplaats werkgever],
gedaagde,
gemachtigde mr. H.P.M. Stevelmans te Nuth,
verschijnende bij P.M.F. Otten, gerechtsdeurwaarder.
VERDER PROCESVERLOOP:
Bij tussenvonnis d.d. 16 november 2005 is een deskundige benoemd.
De deskundige heeft zijn schriftelijk, ondertekend bericht op 22 februari 2006 ter griffie gedeponeerd. Uit het bericht blijkt dat partijen in de gelegenheid zijn gesteld tot het maken van opmerkingen en het doen van verzoeken, waarvan de inhoud is vermeld.
Vervolgens hebben beide partijen geconcludeerd.
De inhoud van voormelde stukken geldt als hier herhaald.
Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader is gesteld op heden.
MOTIVERING:
1. De deskundige is op basis van de tussen partijen vaststaande feiten en omstandigheden betreffende de door [Werknemer] voor [Werkgever] verrichte werkzaamheden, door hem bij derden ingewonnen informatie en eigen onderzoek binnen zijn vakgebied psychiatrie gemotiveerd tot de slotsom gekomen dat [Werknemer] sinds zijn ziekmelding heeft geleden en nog lijdt aan een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, deels in remissie, die uit medisch oogpunt als het gevolg van de door hem bij [Werkgever] verrichte werkzaamheden kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de deskundige is sprake geweest van uitval van [Werknemer] door overbelasting in de werkomstandigheden, waarbij geen aanleiding is gevonden om de klachten persoonsgebonden of veroorzaakt door zijn privé-situatie te verklaren dan wel deze klachten zich ook zouden hebben voorgedaan zonder dat [Werknemer] bij [Werkgever] werkzaam was geweest. De persoonlijke indruk van de deskundige over [Werknemer] is die van een loyale werknemer en echtgenoot, die niet tijdig besefte dat de grenzen van zijn belastbaarheid langdurig werden overschreden.
2. [Werkgever] acht het veelzeggend, dat de deskundige over [Werknemer] opmerkt dat deze overtuigd is van zijn gelijk het slachtoffer van zijn werkomstandigheden te zijn geworden, niet zoekt naar een verklaring uit een oogpunt van een mogelijk eigen aandeel waarom het zo gelopen is, zich domweg slecht door zijn werkgever behandeld voelt en dat nog steeds niet kan of wenst te begrijpen omdat en nadat hij zich vele jaren voor zijn werk had ingezet. Daarbij heeft de deskundige evenwel aangegeven dat dit verhaal met de daarbij behorende klachten en symptomen karakteristiek is voor een forse burn-out na langdurige uitputting.
Voorts stelt [Werkgever] dat blijkens het rapport van de deskundige [Werknemer] niet arbeidsongeschikt is doch sprake is van een goeddeels herstelde psychische klacht. Dat voormelde klachten intussen, ruim zes jaar later, merendeels zijn overgegaan of althans minder zijn geworden, neemt volgens de deskundige nochtans niet weg dat [Werknemer] daarmee vooralsnog niet definitief is hersteld voor zover zijn grieven ondanks uiteenlopende bemoeienis niet zijn opgelost.
Van enige inspanning van [Werknemer] om in al die jaren weer aan de slag te komen is niet gebleken, aldus [Werkgever], die erop wijst dat de consequentie van het door de deskundige geschetste beeld is dat [Werknemer] eerst genoegdoening moet hebben alvorens zijn psychisch probleem helemaal is opgelost hetgeen een ander fenomeen is dan vergoeding van schade ex artikel 7:658 BW. Daarbij wordt miskend dat de deskundige aangeeft dat het onvoldoende resultaat van de pogingen van [Werknemer] om van zijn klachten af te komen te herleiden is tot de aard van de gevolgde behandeling en niet kan worden toegeschreven aan gebrekkige medewerking.
[Werkgever] trekt de waarde van het rapport van de deskundige in twijfel, omdat deze van de veronderstelling uitgaat dat [Werknemer] is ontslagen waarvan geen sprake is. Dat de deskundige, kennelijk in het voetspoor van [Werknemer], de feitelijke beëindiging van de werkzaamheden als ontslag aanmerkt ofschoon het dienstverband formeel nog voortduurt, heeft voor de inhoudelijke beoordeling van de aan hem als psychiater voorgelegde vraagpunten echter geen relevante betekenis.
De door [Werkgever] aan het rapport van de deskundige verbonden gevolgtrekkingen worden dan ook niet gedeeld. Uitgangspunt is daarom het met redenen omklede oordeel van de door beide partijen voorgedragen deskundige dat [Werknemer] sinds zijn ziekmelding heeft geleden en nog lijdt aan (de gevolgen van) een burn-out met depressieve klachten, die vanuit zijn vakgebied verklaard het gevolg van de door hem bij [Werkgever] verrichte werkzaamheden is. Weliswaar is tussen partijen omstreden waaruit de werkzaamheden van [Werknemer] ten behoeve van [Werkgever] hebben bestaan, maar de deskundige heeft zijn oordeel uitsluitend gebaseerd op de tussen hen ter zake vaststaande feiten en omstandigheden zodat een bewijsopdracht aan [Werknemer] inzake de aard en omvang van de werkzaamheden niet meer in de rede ligt.
3. Krachtens artikel 3 lid 1 sub c Arbeidsomstandighedenwet 1998 is de werkgever gehouden het werk zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan te passen aan de persoonlijke eigenschappen van de werknemer. Blijkens de wetsgeschiedenis houdt dit onder meer in dat de werkgever dient te zorgen voor een adequaat evenwicht tussen belasting en belastbaarheid in fysieke en psychische zin (Tweede Kamer 97/98 25897 nr. 3). Een schending van deze norm die leidt tot psychische schade, valt onder het bereik van artikel 7:658 BW (HR RvdW 2005/37).
4. In dit verband is het niet voor twijfel vatbaar dat [Werknemer] van meet af aan de artikelen 7:658 BW subsidiair 7:611 BW aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd en de vermelding van een kennelijk onredelijk ontslag in louter het petitum van de dagvaarding op een kennelijke misslag berust. De correctie hiervan bij wege van wijziging van eis wordt daarom niet in strijd geacht met de eisen van een goede procesorde, zodat het daartegen door [Werkgever] aangevoerde bezwaar op de voet van artikel 130 lid 1 Rv wordt verworpen.
5. Op grond van het bericht van de deskundige wordt voorshands het in beginsel op [Werknemer] rustende bewijs geleverd geacht dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij [Werkgever] als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW door schending van voormelde norm, die in de door hem aangehaalde wet- en regelgeving is geconcretiseerd, een burn-out met depressieve klachten heeft opgelopen. [Werkgever] wordt ingevolge artikel 151 lid 2 Rv allereerst in de gelegenheid gesteld het tegenbewijs daarvan te leveren, dat wil in deze context zeggen aannemelijk te maken dat dit onjuist is.
6. Voor het geval [Werkgever] er niet in slaagt het reeds aanwezig bewijsmateriaal te ontzenuwen, is van belang dat zij beargumenteerd heeft aangevoerd de krachtens artikel 7:658 lid 1 BW op haar rustende zorgplicht te zijn nagekomen. Gezien de gemotiveerde betwisting door [Werknemer] van deze stelling, waarvoor aan de overgelegde stukken onvoldoende steun valt te ontlenen, rust op [Werkgever] het bewijs daarvan, waartoe zij om proceseconomische reden reeds wordt toegelaten.
BESLISSING:
Laat [Werkgever] toe, beveelt haar voor zoveel nodig ambtshalve, te bewijzen dat
- het onjuist is dat [Werknemer] in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij
[Werkgever] door schending van voormelde norm een burn-out met depressieve
klachten heeft opgelopen
- zij de op haar rustende zorgplicht jegens [Werknemer] is nagekomen;
Verwijst deze procedure naar de rolzitting van woensdag 20 september 2006 om 10.00 uur voor opgave van getuigen, indien zij bewijs middels getuigen wenst te leveren met mededeling voornemens te zijn daartoe geen nader uitstel toe te staan;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. B.A.J. Broekman, kantonrechter en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.