ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ8220
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.G.A.M. Veugelers
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk ontslag en de rol van ziekte of gebrek in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, werkzaam als senior applicatiebeheerder bij de Stichting Pensioenfonds ABP, en zijn werkgever over de kennelijk onredelijke beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Eiser was sinds 1 augustus 1997 in dienst en werd per 1 februari 2005 ontslagen op basis van een door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) verleende ontslagvergunning wegens onvoldoende functioneren. Eiser betwist de rechtmatigheid van het ontslag en stelt dat dit kennelijk onredelijk is, omdat de ontslaggrond gebaseerd zou zijn op een valse of voorgewende reden, namelijk zijn functioneren dat volgens hem beïnvloed werd door ziekte (ADHD en gezelschapsdoofheid). Hij vordert wedertewerkstelling en schadevergoeding op basis van artikel 7:681 BW.
De werkgever, ABP, voert aan dat het ontslag gerechtvaardigd was door langdurig en structureel disfunctioneren van eiser, en dat er voldoende pogingen zijn gedaan om hem te ondersteunen in zijn functie. ABP stelt dat de ontslaggrond niet op een voorgewende reden is gebaseerd, maar op een gedocumenteerd proces van onvoldoende functioneren, waarbij ook de rol van ziekte en gebrek is onderzocht. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk was. De rechter oordeelt dat de financiële gevolgen van het ontslag voldoende zijn opgevangen door de werkgever, en dat er geen zwaarwegende gebreken aan de verleende ontslagvergunning kleven. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.