ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ9773

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200913 CV EXPL 05-4997
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.G.A.M. Veugelers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten rechtsbijstand in beroepsprocedure tegen ABP; toepassing van artikel 6:96 lid 2 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 21 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) over de kosten van rechtsbijstand in een beroepsprocedure. De eiser, die in 1994 arbeidsongeschikt was geworden, had in 2002 en 2003 verschillende wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheid ondergaan. Het ABP had op 9 juli 2003 de herplaatsingstoelage beëindigd, wat de eiser niet accepteerde en hiertegen bezwaar aantekende. Na een lange procedure, waarbij de eiser uiteindelijk een advocaat inschakelde, werd de beslissing van het ABP op 14 maart 2005 herzien, waardoor de herplaatsingstoelage weer werd toegekend. De eiser vorderde vervolgens de kosten van rechtsbijstand, die het ABP weigerde te vergoeden, met het argument dat de procedures laagdrempelig waren en dat het ABP niet verantwoordelijk was voor de lange duur van de procedure.

De kantonrechter oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand, die de eiser had gemaakt, redelijk waren en dat het ABP verantwoordelijk was voor de lange duur van de procedure. De rechter wees de vordering van de eiser toe en veroordeelde het ABP tot betaling van € 1.349,49, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De rechter benadrukte dat de lange duur van de procedure en de complexiteit van de materie rechtvaardigden dat de eiser rechtsbijstand had ingeschakeld. De kosten werden als redelijk beschouwd, en het ABP werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. W.G.A.M. Veugelers, kantonrechter-plaatsvervanger, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
rolno: 05-4997
zaakno: 200913
typ: M.L.
coll:
Vonnis van de kantonrechter d.d. 21 juni 2006
inzake
[Naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. I.J. Pieters te Leiden,
verschijnende bij J.H.L. Sinkiewicz, gerechtsdeurwaarder,
tegen
de stichting Pensioenfonds Algemeen Burgerlijk Pensoienfonds,
gevestigd en kantoorhoudende te 6411 EJ Heerlen aan de Oude Lindestraat 70,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.R.J. Gelissen te Heerlen,
verschijnende bij P.M.F. Otten, gerechtsdeurwaarder,
in het navolgende wordt gedaagde ook als ABP aangeduid.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Door partijen zijn de volgende processtukken ingediend c.q. proceshandelingen verricht:
-dagvaarding met produkties
-conclusie van antwoord
-conclusie van repliek met produkties
-conclusie van dupliek met produktie.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet, althans onvoldoende betwist het volgende vast.
Eiser is in 1994 arbeidsongeschikt geworden voor zijn functie als chef P&O/salaris-administrateur, met een mate van algemene invaliditeit van 45 tot 55%. Hij is herplaatst voor 20 uren per week met recht op een herplaatsingstoelage.
Per 18 november 2002 is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 80% tot 100%, per 25 november 2002 in 65 tot 80% en per 22 april 2003 in 55 tot 65%.
Bij beslissing van 9 juli 2003 heeft het ABP de herplaatsingstoelage beëindigd, ingaande twee dagen na dat schrijven.
Bij brief van 18 juli 2003 heeft eiser bezwaar aangetekend, dat bij besluit van 10 juni 2004 ongegrond verklaard werd.
Op 6 september 2004 stelde eiser beroep in bij de Commissie van Beroep van het ABP.
Bij besluit van 14 maart 2005 heeft het ABP de beslissing op bezwaar herzien en het besluit van 9 juli 2003 ingetrokken waardoor de herplaatsingstoelage weer gecontinueerd werd. Bij brief van 3 mei 2005 heeft eiser zijn beroep bij de Commissie van beroep ingetrokken.
Een verzoek van eiser tot vergoeding van proceskosten werd bij brief van 8 april 2005 afgewezen.
Het geschil tussen partijen
Het ABP stelt zich op het standpunt dat het bezwaar aanvankelijk terecht ongegrond verklaard werd, maar dat door een ambtshalve nieuwe beoordeling van UWV, waar het ABP geheel buiten stond, de beslissing op bezwaar herzien werd. Dat kan het ABP niet aangerekend worden. Bovendien is de interne beroepsgang van het ABP laagdrempelig, zodat daarvoor geen kosten gemaakt behoeven te worden.
Eiser wijst erop dat de herziening van de beslissing in rechtstreeks verband met de beroepsprocedure gebracht is. Na de aanvankelijk verloren bezwaarprocedure heeft hij voor de beroepsprocedure een advocaat in de hand genomen, hetgeen kosten met zich mee bracht. Die kosten claimt hij, onder verwijzing naar art. 7:28 Awb.
BEOORDELING
1.Als eerste verweerpunt voert het ABP aan dat het ambtshalve arbeidskundig advies van UWV d.d. 10 maart 2005 waarmee de arbeidsongeschiktheid van eiser nader werd vastgesteld op 55 tot 65% per 22 april 2003, en waarmee kwam vast te staan dat de restverdiencapaciteit weer benut werd, een nieuw feit vormt waarmee het ABP bij de aanvankelijke beslissing op bezwaar geen rekening kon houden. Nadat op 10 maart 2005 het nieuwe feit bekend geworden was, heeft het ABP op 14 maart 2005 de beslissing van beëindiging van de herplaatsingstoelage herroepen en bij schrijven van 6 april 2005 de financiële uitwerking daarvan verstrekt, aldus het ABP.
2.Hieruit zou af te leiden zijn dat het ABP na het bekend worden van het nieuwe feit tot slagvaardige besluitvorming is overgegaan. Dat moge zo zijn, niettemin blijft het voor rekening en risico van het ABP dat de hele procedure zo lang geduurd heeft en eiser zich genoodzaakt zag bezwaar en nadien beroep aan te tekenen.
3.Onbegrijpelijk is met name dat uit het verslag van het geneeskundig onderzoek van 6 februari 2003 blijkt dat eiser naar verwachting binnen drie maanden weer geschikt zal zijn om zijn herplaatste functie volledig (20 uur) te vervullen en uit het verslag op 28 augustus 2003 dat dit inderdaad het geval is. Waarom moest het dan nog 19 maanden duren voordat dat nieuwe feit bij het ABP bekend werd. Was er dan geen reden voor het ABP om vooruitlopend op het “ambtshalve” bericht eens navraag te doen. Er was toch bezwaar en beroep ingediend.
Overigens valt in de herziene beslissing van 14 maart 2005 niet te lezen dat het nieuwe feit los staat van de bezwaar- en beroepsprocedure. Dus ook daarom kan geconcludeerd worden dat het ingangzetten van die procedures het ABP toegerekend kan worden.
4.Het tweede verweerpunt tegen de claim van kostenvergoeding is dat de procedures van bezwaar en beroep laagdrempelig zijn, waarvoor het inschakelen van een advo-caat niet nodig is. Het moge zo zijn dat het instellen van bezwaar en beroep heel eenvoudig kan zijn, de materie waarover het gaat is in zijn algemeenheid niet eenvoudig. Niet gesteld of gebleken is dat het tegendeel het geval is. Dat in casu pas na de beslissing op bezwaar een advocaat is ingeschakeld, wijst zeker niet op onnodig kosten maken.
5.Verder kan men vraagtekens bij de waarde van de laagdrempeligheid plaatsen nu het bijna een jaar duurde voordat op bezwaar werd beslist en dan weer negen maanden voor de herziene beslissing op bezwaar genomen werd, terwijl al die tijd de herplaatsingstoelage niet uitgekeerd werd. Ook om die reden is aannemelijk dat eiser rechtsbijstand zocht.
6.Eiser verwijst naar art. 7:28 Awb voor toekenning van zijn vordering. Terecht heeft het ABP aangevoerd dat dit artikel niet van toepassing is omdat het ABP geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb. Wel is overeenkomstige toepassing denkbaar, maar dan op grondslag van art. 6:96 BW lid 2. De redelijke kosten van door eiser ingeroepen rechtsbijstand komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.
In casu heeft de procedure in beroep geleid tot herziening, dat wil zeggen intrekking van het oorspronkelijke besluit op bezwaar. Met toepassing van art. 6:96 BW lid 2, komt de hoofdvordering dan voor toewijzing in aanmerking. De gemaakte kosten ad € 1.349,49 zijn redelijk te noemen.
7.De wettelijke rente zal overeenkomstig de eis toegewezen worden vanaf de dag der dagvaarding.
8.Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure veroordeeld worden.
BESLISSING:
De kantonrechter,
veroordeelt het ABP om aan [naam eiser] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 1.349,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt het ABP in de kosten van deze procedure aan de zijde van [naam eiser] gevallen en tot op heden begroot op:
kosten dagvaarding € 85,60
vastrecht € 146,00
salaris gemachtigde € 300,00
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
Aldus gewezen door mr. drs. W.G.A.M. Veugelers, kantonrechter-plaatsvervanger en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.