ECLI:NL:RBMAA:2006:BA7202

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
zaakno: 215577 rolno: 06-1024
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.G.A.M. Veugelers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenreglement en salarisverhogingen met terugwerkende kracht in geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, stond de uitleg van artikel 3.1 van het Pensioenreglement van het ABP centraal. Eiseres, werkzaam als arts in opleiding aan het UMC Utrecht, had een salarisverhoging met terugwerkende kracht aangevraagd, die niet was meegenomen in de berekening van haar pensioenaanspraken. De kantonrechter diende te beoordelen of deze verhoging, die door het UMC was toegekend, ook relevant was voor de pensioengrondslag op de peildatum van 1 januari 2001. Eiseres stelde dat de stringente uitleg van het ABP niet strookte met de redelijke uitleg die zij aan het reglement mocht geven. Het ABP verdedigde zich door te stellen dat de verhoging niet relevant was voor de peildatum, omdat deze pas na die datum was vastgesteld.

De kantonrechter oordeelde dat de uitleg van het ABP niet verenigbaar was met de redelijke verwachtingen van eiseres. De rechter benadrukte dat de tekst van artikel 3.1 niet uitsluit dat salarisverhogingen met terugwerkende kracht in aanmerking worden genomen, mits deze rechtens zijn toegekend. De rechter oordeelde dat de stringente toepassing van het beleid van het ABP niet in overeenstemming was met de redactie van het reglement en dat de verhoging met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2000, althans tot 1 januari 2001, moest worden meegenomen in de berekening van het pensioengevend inkomen.

De uitspraak leidde tot de veroordeling van het ABP om het pensioengevend inkomen van eiseres aan te passen en een herzien pensioenoverzicht te verstrekken. De kosten van de procedure werden eveneens aan het ABP opgelegd. Deze uitspraak benadrukt het belang van een redelijke uitleg van pensioenreglementen en de rechten van werknemers met betrekking tot hun pensioenaanspraken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Rolno: 06-1024
zaakno: 215577
typ: M.L.
Vonnis van de kantonrechter d.d. 6 december 2006 inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] aan de [adres],
eiseres
gemachtigde: mr. C.I. van Gent te 's-Gravenhage,
verschijnende bij J.A. Schunken, gerechtsdeurwaarder,
tegen
De Stichting Stichting Pensioenfonds ABP,
gevestigd te 6411 EJ Heerlen en kantoorhoudende aan de Oude Lindestraat 70, gedaagde
gemachtigde: mr. J.H.A.M. Oelers te Heerlen,
verschijnende bij P.M.F. Otten, gerechtsdeurwaarder.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Door partijen zijn de volgende processtukken ingediend c.q. proceshandelingen verricht:
- dagvaarding
- conclusie van antwoord
- conclusie van repliek
- conclusie van dupliek.
De inhoud daarvan geldt als hier herhaald. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERLNG VAN DE BESLISSING
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet, althans onvoldoende betwist het volgende vast.
Eiseres was in dienst van het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht, van 1 oktober 2000 tot 1 oktober 2002 in de opleiding tot kinder- en jeugdpsychiater. Uit dien hoofde was zij deelnemer aan het ABP-fonds. Zij was ingeschaald als Arts Geneeskunde in Opleiding (AGIO). Bij brief van 11 maart 2002 deelde het UMC mede "Onlangs heeft de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht ingestemd met een herinpassing van het salaris van de arts-assistenten in opleiding tot kinder- en jeugdpsychiater die reeds de status van medisch specialist hebben (SRC-geregistreerd). Omdat u tot deze doelgroep behoort zal uw salaris met terugwerkende kracht vanaf de datum van indiensttreding worden aangepast. Voorwaarde is dat u op dat moment stond ingeschreven in het SRC-register. Als dit niet het geval was, dan wordt het moment van SRC-registratie als ingangsdatum voor de datum voor de aanpassing van het salaris gehanteerd."
In de brief is een berekening opgenomen voor de situatie van eiseres, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2000. De betreffende nabetaling is op de salarisstrook van maart 2002 verantwoord. Eiseres heeft per 1 oktober 2002 de dienst bij het UMC verlaten en elders een betrekking aanvaard waarbij een ander pensioenfonds dan het ABP betrokken is. Zij vroeg waardeoverdracht van pensioenaanspraken. Daarbij bleek haar dat de in maart 2002 toegekende salarisverhoging met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2000 niet in de berekening van de pensioengrondslag was betrokken. Het ABP stelde de aanspraken vast uitgaande van het per 1 januari 2001 geldende jaarinkomen, zijnde inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het ontslag heeft plaats gevonden. Op haar verzoek de verhoging alsnog mee te nemen werd afwijzend beslist, ook op haar bezwaar d.d. 23 december 2002. Het daarna ingestelde beroep werd kennelijk ongegrond verklaard.
Meest relevante beaaline uit Pensioenreglement ABP (PR)
(ten tijde van de uitdiensttreding van eiseres bij UMC; 1 oktober 2002)
3. Inkomen en berekeningsgrondslag
Artikel 3.1
1. Onder inkomen wordt verstaan het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor de deelnemer geldt, vermeerderd met de vakantie-uitkering over dat salaris.
Standpunten van partijen
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de in maart 2002 toegekende salarisverhoging met terugwerkende kracht tot oktober 2000 betrokken dient te worden bij de opbouw van haar pensioen. Toepassing van een door het ABP gehanteerd stringent beleid, acht zij niet aanvaardbaar indien dat niet strookt met de tekst en context van artikel 3.1 PR. Het stringent beleid bij de toepassing van art. 3.1 mag niet ontleend zijn aan niet kenbare afspraken en bedoelingen van de overlegpartners bij het opstellen van het Pensioenreglement. Niet de zogenaamde Haviltex norm, maar de CAO-norm, zoals uitvoerig door eiseres met jurisprudentie geadstrueerd, dient hier gehanteerd te worden.
Zij vordert een verklaring voor recht, inhoudende dat de uitleg van het ABP niet strookt met de uitleg die eiseres daaraan mocht geven. Voorts vraagt zij veroordeling tot aanpassing van het pensioengevend inkomen en verstrekking van een dienovereenkomstig herzien pensioen-overzicht.
Het ABP stelt zich op het standpunt dat de verhoging met terugwerkende kracht niet op de betreffende peildatum (1 januari 2001) kan gelden, daar deze met terugwerkende kracht tot stand kwam op grond van een constituerend besluit na die peildatum. Volgens het ABP is zulk een wijziging achteraf niet meer relevant voor de berekening van het jaarsalaris c.q. de berekeningsgrondslag op 1 januari 2001. Het ABP voert aan dat de tekst van artikel 3.1 mede gelet op het door de overlegpartners van het PR gewenste stringente toepassingsbeleid volgens het peildatumsysteem, slechts in uitzonderlijke gevallen een verhoging achteraf toelaat. Volgens dat beleid kan dat slechts in twee gevallen: 1. op rechterlijke veroordeling jegens het ABP; 2. een aperte fout die vóór de peildatum aantoonbaar moest zijn.
Bij de uitleg van het Pensioenreglement is de werknemer aangewezen op de CAO-norm, doch die staat niet in tegenstelling tot de Haviltexnorm, maar vertoont daarmee een "vloei-ende overgang". Daartoe benadrukt het ABP met name H.R. 20 februari 2004 uit de door eiseres opgesomde jurisprudentie.
BEOORDELING
1. De kern van het geschil is gelegen in de vraag wat gerekend moet worden tot het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor de deelnemer geldt. (artikel 3.1) Behoort daartoe ook de achteraf met terugwerkende kracht toegekende verhoging? Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
2. In genoemd arrest van de Hoge Raad d.d. 20 februari 2004 stond de uitleg van een pensioenregeling centraal.
De Hoge Raad overwoog dat ook voor andere situaties dan die van de CAO de toepasselijkheid van de CAO-norm ter onderscheiding van de Haviltexnorm aan de orde is. Het gaat dan om een overeenkomst of regeling die naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van die overeenkomst/regeling, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is.
Nieuw in vergelijking met de jurisprudentie tot dan toe was de overweging dat het niet zozeer om tegengestelde interpretatiemethoden gaat maar om een vloeiende lijn van de ene naar de andere interpretatie.
Volgens deze in de jurisprudentie verder ontwikkelde CAO-norm kan niet volstaan worden met een louter taalkundige uitleg. Er is sprake van een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Indien de bedoelingen van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgen uit de Cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor individuele werknemers die niet bij de totstandkoming betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis toegekend worden.
Aan de hand vaan deze jurisprudentie dient het voorliggende geschil beoordeeld te worden.
3. Naar de informatie van het ABP hebben de overlegpartners van het PR een stringent beleid ten aanzien van de vaststelling van het salaris op de peildatum gewenst (het zogenaamde peildatumsysteem). Dat houdt in dat een eenmaal vastgesteld peildatumsalaris per 1 januari van een jaar in beginsel achteraf niet wordt gewijzigd. Er zijn slechts 2 uitzonderingsgevallen, te weten (1) rechterlijk beslissing jegens ABP en (2) aperte fout aan de zijde van werkgever/rekencentra, die vóór de peildatum aantoonbaar moest vaststaan.
Een functieherwaardering, promotie en salarisverhogingen, allen met terugwerkende kracht, al dan niet op basis van CAO, komen niet in aanmerking voor bijstelling van het peildatumsalaris. Het ABP stelt zich tot taak dit stringente beleid uit te voeren.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal dat stringente beleid uit artikel 3.1 volgens de CAO-norm dienen te volgen.
De bewoordingen "... vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor de deelnemer geldt" zijn van algemene aard en geven niet het stringente beleid van het ABP weer. De term "gelden" kan ook betrekking hebben op besluiten met terugwerkende kracht na 1 januari van dat jaar, hetgeen niet mogelijk zou zijn volgens het stringente beleid, behoudens genoemde twee uitzonderingen. Deze restrictieve uitleg valt derhalve niet in de bewoordingen van dat artikellid te lezen.
5. Met de invoering van het middelloonsysteem per 1 januari 2004 is ook de redactie van artikel 3.1 aangepast. Het peildatumsysteem keert hierin terug, maar ook ten dien aanzien is enige wijziging te constateren. Eerst stond er "... vaste salaris dat op 1 januari ... geldt" Thans: ".. salaris dat de deelnemer op 1 januari van het desbetreffende jaar heeft..." Het ABP stelt dat het peildatumsysteem onverkort is gehandhaafd. Waarom dan toch die wijziging? Lettend op de bewoordingen, is de nieuwe redactie wat meer op de feitelijke situatie van 1 januari in het desbetreffende jaar gefocust. Omdat hierover verder niets gesteld of gebleken is, kunnen hieraan geen conclusies verbonden worden.
6. Het ABP heeft voorts geen specifieke argumenten aangevoerd - en die zijn ook niet gebleken - dat uit andere gegevens dat stringente beleid zou moeten volgen, zoals uit context, strekking van de regeling, etc.. Alleen uit de achteraf gegeven toelichting bij brief van 15 januari 2003 blijkt aan eiser die stringente bedoeling. Die achteraf gegeven toelichting kan niet meetellen bij de interpretatie. Ook de algemeen toelichtende brief over pensioengevend salaris aan de werkgevers d.d. mei 2001 kan hierbij niet betrokken worden. Dat is niet een bij de tekst behorende schriftelijke toelichting (HR 31 mei 2002, nr. C00/186) en was alleen aan de werkgevers gericht, niet mede namens de overlegpartners. De brief werd geschreven omdat er veel vragen over die aangelegenheid gesteld werden. Dat laatste geeft op zichzelf al aan dat het stringente beleid niet zomaar uit de bepalingen van het reglement te lezen valt.
7. Het ABP geeft een opsomming van voordelen welke het sinds 1996 gekozen peildatumsysteem zoals dat volgens haar beleid wordt uitgevoerd, met zich meebrengt. Die zijn vooral gelegen in een eenvoudige en heldere verwerking van de gegevensstroom. Het brengt ook nadelen met zich mee. "Te denken valt aan het later doorwerken van structurele verhogingen in het pensioengevend inkomen — zoals in casu, waarin de in het jaar 2002 gegeven verhoging als gevolg van het ontslag in hetzelfde jaar niet meer doorwerkt in het pensioengevend inkomen -, het ontvangen van minder premie door ABP en het risico van calculerend gedrag ten aanzien van de ingangsdatum van salarisaanpassingen.", aldus het ABP.
Gelet op het sub-criterium uit de CAO-norm "de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden" is duidelijk dat eiseres ingeval van strikte uitleg nadeliger rechtsgevolgen ondervindt. In haar geval gaat het niet om een latere doorwerking van structurele verhoging, maar om het helemaal niet doorwerken van een rechtens toegekende verhoging, die juridisch geldt op de peildatum 1 januari 2001. Indien die verhoging met terugwerkende kracht per 1 januari 2001 wél wordt meeberekend, levert dat geen nadelige rechtsgevolgen voor het ABP op. Immers tegenover de toekomstige hogere pensioenverplichtingen, staat een hogere premieopbrengst thans.
En wat betreft het risico van calculerend gedrag, is in casu niet gesteld of gebleken dat daarvan sprake zou kunnen zijn. De gang van zaken met betrekking de salarisverhoging achteraf, zoals blijkt uit de overgelegde correspondentie, komt overigens heel aannemelijk en redelijk over.
8. Eiseres voert tenslotte nog aan dat als er al twijfel over de uitleg van artikel 3.1 PR zou zijn, voor haar als niet-professionele partij de meest gunstige uitleg gekozen moet worden (HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258). Nu de kantonrechter van oordeel is dat die twijfel in het voorliggend geschil niet aanwezig is, behoeft dit terechte extra argument van eiseres niet meebetrokken te worden.
En ook bespreking van een beroep op de hardheidsclausule is niet nodig.
9. Op grond van het vorenstaande komen de vorderingen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Het ABP zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De aard van de toe te wijzen vorderingen lenen zich niet of niet goed voor een vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De kantonrechter gaat ervan uit dat het ABP de nieuwe beslissingen tijdig met duidelijke onderbouwing aan eiseres zal doen toekomen.
BESLISSING
1. De kantonrechter verklaart voor recht dat de stringente uitleg door het ABP van artikel 3.1 PR zoals dat op 1 oktober 2002 luidde, niet verenigd kan worden met de uitleg die eiseres daaraan in redelijkheid heeft mogen geven.
2. Veroordeelt het ABP om binnen een maand na betekening van dit vonnis het pensioengevend inkomen van eiseres, als bedoeld in de artikelen 3.1. en 3.2 van het PR, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2000, althans tot 1 januari 2001 aan te passen aan het door eiseres met terugwerkende kracht over de periode van 1 oktober 2000, althans van 1 januari 2001 tot 1 oktober 2002 genoten hogere salaris inclusief de vaste toelage.
3. Veroordeelt het ABP een herzien pensioenoverzicht over de periode van 1 oktober 2000 althans van 1 januari 2001 tot 1 oktober 2002 aan eiseres te verstrekken.
4. Veroordeelt het ABP in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] gerezen en tot op heden begroot op:
kosten exploot € 84,87
vastrecht € 105,00
salaris gemachtigde € 206,00.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. drs. W.G.A.M. Veugelers, kantonrechter-plaatsvervanger en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.