RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 2 februari 2007
Zaaknummer : 116796 / KG ZA 07-25
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort-gedingvonnis gewezen
[Naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. M.J.A.M. Tonnaer (toevoeging aangevraagd);
STICHTING WOONMAATSCHAPPIJ ZO WONEN,
gevestigd te Amstenrade, gemeente Schinnen,
gedaagde,
procureur mr. J.W.H. Kempen.
1. Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagde gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 1 februari 2007, heeft eiser gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
Gedaagde heeft verweer gevoerd.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd, in welk stadium eiser zijn eis heeft verminderd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. Op 2 februari 2007 is mondeling uitspraak gedaan. Het vonnis is nadien op schrift gesteld en op 6 februari 2007 aan partijen uitgegeven.
2.1 Eiser is afkomstig uit Iran. Als oorlogsslachtoffer is hij bekend met psychische problematiek.
2.2 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard d.d. 4 oktober 2006 is, voor zover van belang, op basis van door eiser veroorzaakte overlast in de door eiser van gedaagde gehuurde woning, aan [het adres], de huurovereenkomst ontbonden en is eiser veroordeeld het gehuurde uiterlijk 4 februari 2007 te ontruimen. Eiser heeft tegen het vonnis appel aangetekend, in welke zaak nog niet is beslist.
2.3 Gedaagde is voornemens op of onmiddellijk na 4 februari 2007 tot gedwongen ontruiming over te gaan.
2.4 Stellende dat executie van voormeld vonnis misbruik van bevoegdheid oplevert, omdat gedaagde aan de op haar rustende verplichtingen tot het aanbieden van vervangende woonruimte niet heeft voldaan, heeft eiser, onder vermindering van zijn eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de ontruiming te doen schorsen, althans deze gedaagde te verbieden, zolang dat er geen acceptabele vervangende woonruimte voor eiser beschikbaar is, zulks onder verbeurte van een direct opeisbare niet voor compensatie vatbare dwangsom van € 2500,- dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag voor iedere aantoonbare (voorbereidings-) handeling die executie van het vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, zaaknummer 182581 CV EXPL 05-236 tot doel heeft, totdat in de appelprocedure eindarrest is gewezen;
2. gedaagde te bevelen voor eiser een passende vervangende woonruimte toe te wijzen althans aan te bieden, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, zulks onder verbeurte van een direct opeisbare niet voor compensatie vatbare dwangsom van € 250,- per dag zolang gedaagde niet voldoet aan het bevel van de voorzieningenrechter;
3. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen griffierechten en salaris procureur.
2.5 Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd, welk verweer, voor zover belang, hierna wordt besproken.
3.1 Een spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
3.2 Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van recht door het vonnis van 4 oktober 2006 ten uitvoer te leggen, is van belang om vast te stellen, zoals ook door partijen is onderkend, waartoe partijen uit dien hoofde gehouden waren. In zijn vonnis heeft de kantonrechter, na vastgesteld te hebben dat eiser het gehuurde zal dienen te ontruimen, overwogen:
“Daar staat dan wel tegenover dat van ZO Wonen een reële inspanning verlangd mag worden om [Eiser] alsnog aan vervangende woonruimte te helpen in zodanige vorm, dat begeleiding eenvoudiger wordt en voor wat de preventie van problemen betreft kansrijk is. ZO Wonen kan daartoe reeds verplicht worden geacht in verband met de onvoorwaardelijke niet herroepen toezegging van haar rechtsvoorgangster Woonprofiel d.d. 6 december 2004. De kantonrechter kan ZO Wonen niet volgen in de redenering dat een latere fusie aan die toezegging af zou doen of dat wanprestatie van [Eiser] zou maken dat zij thans tot minder verplicht zou zijn. Nu de tekortkoming van [Eiser], daargelaten de toerekenbaarheid, onverbrekelijk samenhangt met het soort woning dat door ZO Wonen ter beschikking is gesteld, kan verhuurster zich niet onttrekken aan haar verantwoordelijkheid om in een nader te bepalen tijdvak tussen ontbindings- en ontruimingsdatum passende andere woonruimte voor [Eiser] te vinden. Daar staat dan voor [Eiser] zelf weer tegenover dat deze begeleiding zal moeten accepteren (hetgeen tot nu toe kennelijk niet vanzelfsprekend is) en zelfs de hulpverlenende instanties zal moeten overtuigen van de noodzaak om die begeleiding ruimschoots voor het einde van de te stellen termijn in orde en startklaar te hebben.
Het komt de kantonrechter aanvaardbaar voor thans reeds tot ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan, doch de termijn van ontruiming te stellen op een termijn van vier maanden na het wijzen van dit vonnis, zodat deze afloopt op 4 februari 2007. Gelet op de aard van de zaak en de betrokken belangen zullen de proceskosten in het geheel worden gecompenseerd.”
3.3 Een in het dictum van een rechterlijk vonnis neergelegde veroordeling moet worden gelezen in verband met de overwegingen waarop zij steunt. Het door de kantonrechter opgelegde gebod tot ontruiming moet aldus worden uitgelegd in verband met de overwegingen in diens vonnis, waarin de kantonrechter heeft gemotiveerd hoe hij tot dat gebod is gekomen. Dit brengt mee dat het dictum van het litigieuze vonnis op dit punt redelijkerwijs niet anders dan aldus kan worden verstaan, dat eiser uiterlijk 4 februari 2007 het gehuurde dient te ontruimen, doch van gedaagde in verband hiermee een reële inspanning wordt gevergd om eiser aan vervangende woonruimte te helpen, van welke inspanning gedaagde zich vóór de ontruimingsdatum (had) moet(en) kwijten. Nu tussen partijen in confesso is dat gedaagde op dit vlak niets heeft ondernomen, zou een niettemin onverdroten overgaan tot gedwongen ontruiming naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot misbruik van recht leiden. In zoverre dient dus voor achteroverleunen een prijs te worden betaald. Dat een en ander in het dictum kennelijk onvolkomen is uitgedrukt, vindt vermoedelijk zijn verklaring in het feit dat eiser geen vordering van voormelde strekking heeft ingesteld. Door te overwegen zoals hij heeft gedaan, heeft de kantonrechter kennelijk echter kool en geit willen sparen, en eiser, gelet op zijn problematische situatie, enigszins de helpende hand toe willen steken. Dat neemt niet weg dat, zo brengt een redelijke uitleg van het vonnis mee, van eiser ook (enige) inspanning mag worden gevergd waar het gaat om het zoeken van professionele hulp en begeleiding. Dat eiser na de vingerwijzing van de kantonrechter op dit punt niet bepaald uit de startblokken is geschoten, waar het door gedaagde aan zijn adres gemaakte verwijt in geparafraseerde vorm op neerkomt, moge zo zijn, maar niet onaannemelijk is, gelet op de toelichting ter zitting, dat hij zich in de loop van 2006 toch de nodige inspanningen heeft getroost (zo stelt eiser contact te hebben gezocht met RIAGG, Vluchtelingenwerk Nederland, en maatschappelijk werk van de gemeente Schinnen), wat tot nu toe helaas weinig vruchten heeft afgeworpen. Eiser zal zich dien-aangaande (nog) actiever moeten opstellen, maar dit staat bij de huidige stand van zaken niet aan toewijzing van de vordering onder 1 in de weg. De vordering is - anders dan gedaagde ingang wil doen vinden - ook voldoende bepaalbaar, gelet op de invulling die de kantonrechter aan de op gedaagde rustende verplichting heeft gegeven, zoals valt op te maken uit de openingszin van het hiervóór weergegeven citaat. Wel zijn er termen de gevraagde dwangsom op na te melden wijze aan te passen. De vordering onder 2 komt niet voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter ziet, in het licht van wat zo-even is overwogen, geen aanleiding op dit punt enige voorziening te treffen. Eiser kan wat hij hier wenst in de bodemprocedure aan de orde stellen. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt gedaagde verwezen in de proceskosten.
verbiedt gedaagde eiser te ontruimen zolang dat er geen acceptabele vervangende woonruimte voor eiser beschikbaar is, zulks onder verbeurte van dwangsom van € 25.000,- mocht gedaagde in strijd hiermee handelen, totdat in de appelprocedure eindarrest is gewezen;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van eiser begroot op € 251,- aan vast recht, € 816,- voor salaris procureur en € 84,31 aan explootkosten, op de voet van artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van deze rechtbank;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
RQ