RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700562-06
Datum uitspraak: 26 januari 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 september 2006 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten de Noorderbrug, in elk geval op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk/type Peugeot Ludix), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [naam slachtoffer] met kracht van de bromfiets heeft/hebben afgetrokken, waardoor die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens)
- die [naam slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of getrapt en/of (vervolgens)
- een wapen, althans een op een wapen (pistool) gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan die [naam slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2006 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool/imitatiepistool (met opschrift Walther P99 KWC), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 24 september 2006 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten de Noorderbrug, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk/type Peugeot Ludix), toebehorende aan [naam slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [naam slachtoffer] met kracht van de bromfiets heeft/hebben afgetrokken, waardoor die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en
- die [naam slachtoffer] heeft/hebben geslagen en getrapt en
- een op een wapen (pistool) gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan die [naam slachtoffer];
2.
hij op 19 oktober 2006 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool/imitatiepistool (met opschrift Walther P99 KWC), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De bijzondere overweging omtrent het bewijs
De rechtbank is, anders dan door de raadsman bepleit, van oordeel dat aan verdachte alle handelingen uit de bewezenverklaring kunnen worden toegerekend, ook al is verdachte niet bij al die handelingen meer aanwezig geweest. De rechtbank overweegt daartoe dat het verdachte is geweest die het slachtoffer in eerste instantie met kracht van zijn bromfiets heeft afgetrokken en hem heeft geslagen, waarna door zijn mededaders direct aansluitend de overige handelingen zijn gepleegd zoals in de bewezenverklaring omschreven. Gelet daarop kunnen aan verdachte ook worden toegerekend de handelingen welke zijn gepleegd door zijn mededaders.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit
wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot
- een jeugddetentie voor de duur van 12 weken, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 7 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde handelingen waaraan hij geen deel heeft genomen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en enkel te volstaan met de oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- het gewelddadig karakter van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is;
- de omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat er bij slachtoffers van een delict als het onder 1 bewezenverklaarde lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er ten voordele van verdachte rekening mee gehouden dat hij niet eerder is veroordeeld.
Met het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, anderzijds beoogt deze straf het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering en de voogd van het Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen zolang deze instelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt en dat de verooordeelde gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd zal deelnemen aan het project ITB-Criem. De rechtbank zal de proeftijd daarbij stellen op een termijn van twee jaar.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam en adres slachtoffer], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake de materiële schade, niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot een bedrag van € 500,-- en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij, aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
Ten aanzien van de hierna te noemen in beslag genomen goederen zal de rechtbank de teruggave gelasten aan [naam verdachte] voornoemd, nu deze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen is thans niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. Derhalve zal de rechtbank de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op
de artikelen 36f, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en
de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van 12 weken;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- beveelt, dat van de opgelegde jeugddetentie een deel, groot 7 weken, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet is nagekomen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering en de voogd van het Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen zolang deze instelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt en dat de veroordeelde gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd zal deelnemen aan het project ITB-Criem;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
- veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 500,-- (vijfhonderd euro) ter zake immateriële schadevergoeding;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer], voor wat betreft de materiële schade in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van één dag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen;
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
1.00 STK Pas Kl:blauw ALBERT HEIJN klantenpas
4.00 STK Foto - pasfoto's
aan [naam en adres verdachte] .
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
1.00 STK Reis En Kredietbrief Kl:rose OV JAARKAART tnv zanik i.a. 30/12/1985
1.00 STK Reis En Kredietbrief Kl:rose OV JAARKAART tnv dacier i.a.j.g.h.
09/11/1986.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.E.C.M. Dahmen, voorzitter, kinderrechter, mr. W.E. Elzinga en mr. J. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2007.