RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703102-06
Datum uitspraak: 14 maart 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [woonadres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 31 maart 2003 tot en met 6 mei 2004 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [naam verdachte] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- zijn/haar/hun vinger(s) in de vagina en/of de anus van die [naam slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
- zijn/hun penis (te weten van [naam verdachte] en/of [naam medeverdachte 1]) in de vagina en/of de anus van die [naam slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
- een of meer (pennen)dop(pen), althans een of meer voorwerp(en) in de vagina en/of de anus van die [naam slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn/hun penis (te weten van [naam verdachte] en/of [naam medeverdachte 1]) door die [naam slachtoffer] laten likken en/of
- die [naam slachtoffer] een of meer van haar ([naam slachtoffer]') vingers in de vagina van zijn, verdachtes, mededader (te weten [naam medeverdachte 2]) laten duwen en/of brengen en/of houden en/of
- die [naam slachtoffer] een of meer van haar ([naam slachtoffer]') vingers in de anus van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) laten duwen en/of brengen en/of houden;
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman voert hiertoe
-na overlegging van een pleitnota- aan dat er bij het verloop van de onderhavige zaak een aantal fases te onderscheiden zijn. De eerste fase eindigt op 17 mei 2004 en schetst al hetgeen daaraan vooraf ging. De tweede fase begint bij de plaatsing in het pleeggezin en eindigt bij het studioverhoor op 24 november 2005. De derde fase heeft betrekking op het studioverhoor.
De raadsman is van mening dat [naam slachtoffer] in de eerste fase tegen derden alleen heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] haar altijd met een mes tussen de benen sloeg en dat [naam medeverdachte 1] een pennendopje in haar vagina had geduwd. Andere handelingen en andere personen, die later in het studioverhoor door [naam slachtoffer] genoemd werden, worden door [naam slachtoffer] in deze eerste fase niet genoemd. Dit wordt ook door deskundige Van der Sleen vastgesteld.
Met betrekking tot de tweede fase brengt de raadsman naar voren dat de door deskundige Van der Sleen geconstateerde beïnvloeding door pleegmoeder (door haar manier van bevraging) van [naam slachtoffer] daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de derde fase, het studioverhoor, sluit de raadsman zich volledig aan bij hetgeen deskundige Van der Sleen daarover rapporteert.
Aanvullend merkt de raadsman nog op dat pleegmoeder in een notitie (zie pagina 104 van het dossier) naar aanleiding van een verklaring van [naam slachtoffer] melding maakt van een aantal personen die ontucht zouden hebben gepleegd met [naam slachtoffer], waaronder [E.] en [A.]. Daarbij bevestigde [naam slachtoffer] dat [E.] dezelfde persoon als buurjongen [P.] was. Uit genoemde notitie van pleegmoeder blijkt echter duidelijk dat [E.] en [P.] twee verschillende personen zijn, die ieder separate handelingen hebben verricht. Uit het procesverbaal van bevindingen van
8 juni 2006 (pagina’s 679 en 680) blijkt voorts dat [naam slachtoffer] de naam [E.] verzonnen had omdat de naam [P.] zo moeilijk was. De raadsman acht het verhaal met betrekking tot [E.] en [P.] uiterst opmerkelijk, omdat dit uitermate tegenstrijdig is. Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat [naam slachtoffer] heeft verklaard dat de naam [A.] verzonnen is. Hierover had volgens de raadsman doorgevraagd moeten worden in het verhoor. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van [naam slachtoffer] omtrent het filmen van verdachte met een filmcamera. Er is nooit een filmcamera in beslag genomen en verdachte ontkent ooit een filmcamera gehad te hebben. Dat verdachte nooit een filmcamera heeft gehad wordt bevestigd door medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2]. Op grond van deze omstandigheden en hetgeen deskundige Van der Sleen hieromtrent heeft geconcludeerd is de raadsman van mening dat de verklaringen van [naam slachtoffer] en met name hetgeen door [naam slachtoffer] tijdens het studioverhoor is verklaard, tegenstrijdig en uitermate ongeloofwaardig zijn.
De raadsman vraagt zich af of er andere scenario’s mogelijk zijn voor het letsel zoals te zien op de foto’s en voor de symptomen die door het MKD geconstateerd werden. Voorts stelt hij de vraag hoe [naam slachtoffer] aan de specifieke informatie komt met betrekking tot seksuele handelingen.
Verdachte blijft, ondanks dat hij vier maal binnen een kort tijdsbestek gehoord is, bij zijn ontkennende verklaring. Er is geen filmcamera gevonden, voorts worden ook geen foto’s, videobanden of enige andere soort van gegevensdragers gevonden waarop compromitterend materiaal van [naam slachtoffer] te vinden is. Er werd zelfs geen pornografisch of erotisch materiaal gevonden, hetgeen wel bij de medeverdachten het geval is. Het bij verdachte afgenomen DNA-materiaal komt niet overeen met het bij [naam slachtoffer] afgenomen materiaal. Ook verdachtes persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Gezien de bewijsmiddelen in het dossier kan het aan verdachte ten lastegelegde niet bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot haar oordeel komt.
Volgens de officier van justitie in haar schriftelijk requisitoir zijn de bewijsmiddelen in dit dossier (samengevat):
1.het studioverhoor van [naam slachtoffer] op 24 november 2005;
2.de door deskundige Van der Sleen verrichte analyse d.d. 13 november 2006 van het studioverhoor van [naam slachtoffer];
3.de verklaring van [naam slachtoffer] ten aanzien van verdachte, medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1];
4.de brief van pleegmoeder, verklaring de auditu van [naam slachtoffer], op pagina 106 van het dossier;
5.de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1] op pagina 359 en van medeverdachte [naam medeverdachte 2] op pagina 452 van het dossier;
6.de verklaringen van verdachte op pagina 402 van het dossier;
Als ondersteunend bewijs -nader toegelicht in het requisitoir- dienen volgens de officier van justitie (samengevat):
7.de medische analyse van forensisch geneeskundige Van Hooren d.d. 15 augustus 2006 en de aanvullende rapportage d.d. 2 februari 2007;
8.de verklaringen van de medewerksters van het Medisch Kleuterdagverblijf (MKD) [B.] en [H.] d.d. 7 mei 2004;
9.de houding van medeverdachte [naam medeverdachte 2] ten aanzien van de ‘MKD-actie’;
10.de verklaring van moeder [naam medeverdachte 2] (medeverdachte) over [naam slachtoffer] “dat ze zichzelf wel eens beet als ze haar zin niet kreeg”;
11.de verklaring van pleegmoeder [naam pleegmoeder] omtrent “de verandering die [naam slachtoffer] doormaakt nadat ze uit huis is geplaatst”;
12.de verklaringen van getuigen [naam getuige] (buurvrouw) d.d. 20 maart 2006 en [naam buurjongen en vriend medeverdachte 1] (buurjongen en vriend medeverdachte [naam medeverdachte 1]) d.d. 23 maart 2006.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het navolgende komen vast te staan:
26 februari 2002:
Ondertoezichtstelling van [naam slachtoffer].
[naam slachtoffer] was toen drie jaar oud.
20 januari 2003 :
[naam slachtoffer] is geplaatst op het Medisch Kleuter Dagverblijf te Limbricht.
[naam slachtoffer] was toen ruim vier jaar oud.
03 maart 2003:
Waarneming MKD bij [naam slachtoffer]: “[naam slachtoffer] heeft last van broekpoepen en broekplassen, rode plekken op bovenbenen, rode schaamlippen, vaginale afscheiding”.
Juli/augustus 2003:
MKD uit telefonisch het vermoeden van seksueel misbruik [naam slachtoffer] naar Bureau Jeugdzorg.
03 september 2003:
Gesprek MKD met gezinsvoogd, verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] over vermoeden seksueel misbruik door medeverdachte [naam medeverdachte 1].
29 september 2003:
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] en [naam slachtoffer] bezoeken de huisarts wegens vermoeden mede verdachte [naam medeverdachte 2] van seksueel misbruik door broer [naam medeverdachte 1].
3 oktober 2003:
Verzoek huisarts aan kinderarts voor medisch onderzoek van [naam slachtoffer] in verband met vermoedens seksueel misbruik.
16 oktober 2003:
Onderzoek [naam slachtoffer] door kinderarts. De klachten van [naam slachtoffer] bestaan uit: riekende vaginale afscheiding en droge rode huidbeschadigingen in de schaamstreek.
Constatering kinderarts: er is sprake van een bacteriële infectie vagina, maagdenvlies intact, schede ingang is iets te groot, echter geen tekenen van penetratie. Er zijn volgens kinderarts geen harde bewijzen voor seksueel misbruik.
24 oktober 2003:
Er wordt door kinderarts het navolgende geconstateerd: vergroving van het huidreliëf van de grote schaamlippen (lichenificatie) bij [naam slachtoffer] alsmede roodheid aan de binnenzijde van de dijbenen, linkerbil en binnenzijde onderbenen.
28 oktober 2003:
Multi Disciplinair Overleg (hierna: MDO) overleg met MKD, zedenpolitie en Raad voor de Kinderbescherming in verband met vermoedens seksueel misbruik.
Kinderarts geeft niet aan dat er sprake is van seksueel misbruik, wèl van een vaginale infectie. MDO conclusie: niet focussen op vermoedens seksueel misbruik maar op ontwikkeling [naam slachtoffer] en pedagogische situatie thuis.
19 december 2003:
Door kinderarts wordt geconstateerd dat de afscheiding vermindert, is echter nog wel aanwezig. Tevens heeft [naam slachtoffer] een rode schede ingang en rode dijbenen.
[naam slachtoffer] is vijf jaar oud.
16 april 2004:
Door kinderarts wordt geconstateerd dat de afscheiding, roodheid en lichenificatie bij [naam slachtoffer] aanwezig blijven. Maagdenvlies lijkt intact, er is sprake van afscheiding en ontlasting in onderbroek.
06 mei 2004:
Jeugdarts van het MKD belt naar kinderarts in verband met vaginaal bloedverlies [naam slachtoffer] mogelijk ten gevolge van een “incident derde”.
[naam slachtoffer] wordt die dag nog door een kinderarts, een arts-assistent kindergeneeskunde, een gynaecoloog gezien. Het vraaggesprek met [naam slachtoffer] verloopt volgens kinderarts moeizaam, verhaal onduidelijk/vergeten.
[naam slachtoffer] vertoont –zakelijk weergegeven- schaafwonden en rode beschadigingen aan de binnenkant van de bovenbenen, in de schaamstreek en bij de anus. Tevens wordt een uitgebreide ontstekingsreactie aan de ingang van de schede geconstateerd, die mogelijk het gevolg kan zijn van afschaving. Ook komt er een bloederig vocht uit de vagina. Volgens rapportage d.d. 15 augustus 2006 van deskundige Van Hooren is seksueel misbruik op dit moment de meest waarschijnlijke oorzaak van de beschreven bevindingen.
Later op de avond wordt ook nog een rode huidbeschadiging aan nek geconstateerd.
[naam slachtoffer] wordt opgenomen ter objectivatie en observatie.
9 mei 2004
Bloedverlies bestaat nog altijd.
[naam slachtoffer] geeft aan de verpleegkundigen van het Maaslandziekenhuis als verklaring dat ze met het dopje van haar pen speelde en dit “in haar pruimpje” had gestopt.
10 mei 2004
Bloedverlies bestaat nog altijd. Er vindt een vaginaal onderzoek onder algehele narcose plaats. Blijkens de aanvullende rapportage van deskundige Van Hooren d.d. 2 februari 2007 wordt door de gynaecoloog een oorzaak voor het bloedverlies gevonden. Bij het onderzoek van [naam slachtoffer] wordt een erosieve vaginawand waargenomen, passend bij een atrofische vaginitis dan wel een infectieuze. De genomen kweken kunnen het beeld van de erosieve vaginawand niet verklaren. De oorzaak van de erosie moet derhalve mechanisch geweld zijn.
17 mei 2004
[naam slachtoffer] uit ziekenhuis ontslagen. Er volgt een uithuisplaatsing.
24 mei 2004
Aangifte seksueel misbruik door Bureau Jeugdzorg.
Er wordt toestemming verleend voor studioverhoor van [naam slachtoffer].
25 oktober 2005
Verhoor pleegmoeder van [naam slachtoffer] met als bijlage een door pleegmoeder opgemaakte notitie betreffende de verklaringen van [naam slachtoffer] in september 2005 ten overstaan van pleegmoeder.
24 november 2005
Studioverhoor van [naam slachtoffer].
3 april 2006
Telefoongesprek pleegmoeder met politie. [naam slachtoffer] zou de in september 2005 ten overstaan van pleegmoeder genoemde namen “[E.]” en “[A.]” hebben verzonnen.
In het dossier bevinden zich de navolgende rapportages.
Rapportage deskundige Van der Sleen d.d. 13 november 2006
Drs. J. van der Sleen, klinisch psycholoog, is op verzoek van de officier van justitie overgegaan tot het analyseren van het studioverhoor van [naam slachtoffer]. Meer in het bijzonder heeft de deskundige zich nader uitgelaten over de wijze waarop [naam slachtoffer] antwoord heeft gegeven op de aan haar gestelde vragen en de wijze waarop het verhoor is afgenomen. De deskundige is ook ter zitting als deskundige gehoord.
De deskundige komt in haar rapport en blijkens haar toelichting ter terechtzitting –zakelijk weergegeven- tot de navolgende conclusies:
•het is niet uitgesloten dat [naam slachtoffer] door de manier van bevragen door pleegmoeder
- wat overigens geheel onbewust is geschied- is beïnvloed. Indicaties hiervoor zijn het gegeven dat [naam slachtoffer] toen zij in het pleeggezin kwam niet uit zichzelf heeft verteld over wat er gebeurd is (geen free recall), pleegmoeder vervolgens gesloten/suggestieve vragen is gaan stellen om bevestiging te zoeken voor haar vermoedens (confirmation bias), [naam slachtoffer] “gewenste” antwoorden is gaan geven als gevolg van positieve feedback van pleegmoeder, het door [naam slachtoffer] vertelde verhaal na de bevraging is uitgedijt en de soms tegenstrijdige verklaringen die [naam slachtoffer] heeft afgelegd;
•het is niet uitgesloten dat de verklaringen van [naam slachtoffer] in het studioverhoor (gedeeltelijk) zijn ontstaan door beïnvloeding voorafgaand aan het studioverhoor;
•het feit dat [naam slachtoffer] ruim anderhalf jaar na het vermeende misbruik is gehoord, laat ruimte voor mogelijke beïnvloeding van [naam slachtoffer] met betrekking tot haar herinnering, en twijfel over haar verklaringen omtrent gebeurtenissen in het verleden;
•in het studioverhoor geeft [naam slachtoffer] moeizaam specifieke en spontane informatie en de informatie die zij geeft is mager, zij lijkt gebruik te maken van opties die de verhoorder haar, overigens geheel terecht, in de keuzevragen aanbiedt. Deze keuzevragen hebben haar mogelijk ook beïnvloed;
•de vraagstelling in het verhoor is niet suggestief;
•er is in het studioverhoor op een aantal punten onvoldoende doorgevraagd, er zijn een aantal onderwerpen niet aan de orde gekomen en de opbouw van het studioverhoor had beter gekund;
•alternatieve scenario’s zijn in het verhoor niet onderzocht.
Rapportages deskundige Van Hooren d.d. 15 augustus 2006 en 2 februari 2007
Drs. L.J.H. van Hooren, forensisch geneeskundige/jeugdarts, heeft op verzoek van de officier van justitie het medisch dossier van [naam slachtoffer] samengevat en vervolgens bekeken of er medische aanwijzingen bestaan voor seksueel misbruik. Van Hooren is ook ter zitting als deskundige gehoord. Van Hooren heeft [naam slachtoffer] zelf nimmer gezien of onderzocht.
De deskundige komt in zijn rapportage d.d. 15 augustus 2006 en blijkens zijn toelichting ter terechtzitting tot de navolgende conclusie:
•Het medisch dossier van [naam slachtoffer] bevat een aantal medische bevindingen die suspect zijn voor de diagnose seksueel misbruik. Louter op basis van de in het dossier geregistreerde bevindingen is deze diagnose echter vooralsnog niet met zekerheid te bevestigen dan wel uit te sluiten.
In de aanvullende rapportage d.d. 2 februari 2007 en blijkens zijn toelichting ter terechtzitting komt de deskundige tot de navolgende conclusie –zakelijk weergegeven-:
•Op 10 mei 2004 heeft bij [naam slachtoffer] onder algehele narcose een vaginascopie plaats gevonden. Geconstateerd werd dat het hymen (maagdenvlies) intact was, mogelijk iets verwijd. Er is een erosieve vaginawand zichtbaar, passend bij een atrofische vaginitis dan wel een infectieuze. Er zijn om een infectie aan te tonen dan wel uit te sluiten kweken genomen. Deze kweken kunnen het beeld van de erosieve vaginawand niet verklaren. Volgens Van Hooren en/of de gynaecoloog moet de oorzaak van de erosie mechanisch geweld zijn.
Op basis van bovenstaande stukken kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat het slachtoffer [naam slachtoffer] mogelijkerwijs iets is overkomen. De door de rechtbank te beantwoorden vraag is echter of het aan verdachte ten laste gelegde bewezen kan worden, met andere woorden of deze verdachte een strafrechtelijk verwijt treft van hetgeen [naam slachtoffer] mogelijkerwijs is overkomen.
Teneinde deze vraag te kunnen beantwoorden zal de rechtbank eerst overgaan tot bespreking van het navolgende:
•de analyse van het verhoor van pleegmoeder met als bijlage haar aantekeningen over “wat [naam slachtoffer] heeft verklaard” in september 2005 (A);
•de analyse van het studioverhoor van [naam slachtoffer] door de deskundige Van der Sleen met de door deze deskundige ter terechtzitting gegeven toelichting; (B);
•de analyse van het medisch dossier door de deskundige Van Hooren met de door deze deskundige ter terechtzitting gegeven toelichting; (C);
•de verklaringen van [naam slachtoffer] bij de pedagogische medewerksters van het MKD (D);
Vervolgens zal de rechtbank het door de officier van justitie aangehaalde steunbewijs bespreken.
De analyse van het verhoor van pleegmoeder met als bijlage haar aantekeningen over “wat [naam slachtoffer] heeft verklaard” in september 2005
Free recall
De deskundige merkt in haar analyse op dat de verklaringen van [naam slachtoffer] ten overstaan van pleegmoeder pas zijn verkregen nadat pleegmoeder begon met het stellen van vragen. Zij merkt in haar analyse immers op: “[naam slachtoffer] heeft toen zij in het pleeggezin kwam, niet uit zichzelf verteld over wat er gebeurd is. Zij heeft het er zelf nooit over gehad. [naam slachtoffer] heeft dus tot op het moment dat pleegmoeder in 2005 opnieuw vragen over het misbruik ging stellen niet tegen pleegmoeder gezegd dat [M.] ([naam medeverdachte 1], toevoeging rechtbank) iets met zijn piemel bij haar plasser heeft gedaan en ook niet dat iemand anders dan [M.] iets heeft gedaan. Ze heeft zelfs ontkend dat opa iets gedaan had”. Ter terechtzitting heeft de deskundige hierover het navolgende verklaard –zakelijk weergegeven-: Dit is anders dan de situatie dat een kind uit zichzelf, spontaan met informatie komt, de zogenaamde ‘free recall’. De spontane verklaringen van [naam slachtoffer] zijn meer waard dan de verklaringen die zijn verkregen na het doorvragen van de ondervrager.
Confirmation bias
In de tweede plaats wijst de deskundige op het fenomeen “confirmation bias”.
Ter terechtzitting verklaart de deskundige hierover het navolgende -zakelijk weergegeven-: Het probleem met pleegmoeder is het navolgende. Zij heeft aangegeven meerdere keren met [naam slachtoffer] te hebben gesproken toen zij in bad zat. [naam slachtoffer] heeft aanvankelijk op vragen van pleegmoeder aangegeven dat ze het niet wist. De pleegmoeder verklaart vervolgens dat zij “zag dat er meer achter zat” en dat [naam slachtoffer] het wel wist maar niet kon of wilde zeggen. Bij deze gedachtegang van pleegmoeder bestaat het gevaar van het aandringen bij het kind door bijvoorbeeld het stellen van gesloten en/of suggestieve vragen. In haar analyse merkt de deskundige hierover nog het navolgende op: “ Er bestaat in deze situatie een groot risico dat diegene die het kind bevraagt gesloten/suggestieve vragen gaat stellen om informatie te krijgen die zij denkt dat het kind nog heeft. In het algemeen is de mens sterk geneigd om bevestiging te zoeken voor veronderstellingen of vermoedens die hij of zij heeft, ook als deze vermoedens niet prettig zijn. Dit fenomeen heet confirmation bias. Het proces van bevragen van [naam slachtoffer] door pleegmoeder doet sterk aan dit proces denken.
Ook merkt de deskundige in haar analyse op: “Het risico op beïnvloeding is nog groter als een kind gesloten suggestieve vragen gesteld worden en het vervolgens negatieve feedback krijgt op ‘niet gewenste’ antwoorden. Het lijkt er op dat [naam slachtoffer] het herhalen van een antwoord door pleegmoeder als negatieve feedback ervaart en vervolgens een ander antwoord gaat geven.” Ook ter terechtzitting merkt de deskundige hierover op –zakelijk weergegeven-: Door het aandringen van pleegmoeder bij [naam slachtoffer] door middel van het stellen van gesloten en suggestieve vragen antwoordt het kind op de ene dag met een “nee” en de volgende dag antwoordt het kind op dezelfde vraag met een “ja”. Dit kan komen omdat het kind ‘begrepen’ heeft wat de ondervrager wil horen. Het kind voldoet dan met het geven van de “gewenste” antwoorden aan de verwachting. Het kind wil wenselijke antwoorden geven en is geneigd om de zogenaamde “foute” antwoorden opzij te zetten.
Het omvangrijker worden van het verhaal
In de derde plaats merkt de deskundige op dat een ander aanknopingspunt voor de beïnvloeding van [naam slachtoffer] is haar constatering dat het verhaal van [naam slachtoffer] steeds omvangrijker wordt. De deskundige verklaart hierover -zakelijk weergegeven-: Ik kan aan de hand van de verklaring van pleegmoeder zijnde het deel “ik zag dat er meer was…” en “ik vroeg door en er kwam meer” opmerken dat het verhaal van [naam slachtoffer] door de manier van bevragen van pleegmoeder, uitdijt. Een verhaal dat op basis van vragen uitdijt is een kenmerk van beïnvloeding. Ook in haar analyse merkt de deskundige hierover het navolgende op : “In de bijlage bij de verklaring van pleegmoeder staat dat [naam medeverdachte 1], opa, [naam medeverdachte 2], [E.], [K.], [A.] en [V.] met hun vingers (soms met een pennendop) en met hun penis (iemel) in haar vagina en anus gingen. Opmerkelijk is dat slechts een klein deel van deze personen door [naam slachtoffer] in het studioverhoor wordt genoemd. Handelingen met betrekking tot de anus noemt [naam slachtoffer] in het studioverhoor niet. Evenmin komt het in de bijlage genoemde likken aan de penis in het studioverhoor voor. Ook uit de bijlage blijkt dat [naam slachtoffer] gaandeweg meer is gaan vertellen. Zoals al eerder verteld is een ‘uitdijend’ verhaal mogelijk een verhaal dat onder invloed van vragen groter is geworden.
Tegenstrijdigheid
Tenslotte merkt de deskundige ter terechtzitting op -zakelijk weergegeven-: Er zijn aanwijzingen dat haar ([naam slachtoffer]) verklaringen ten overstaan van pleegmoeder zijn beïnvloed. Immers pleegmoeder heeft tegen [naam slachtoffer] gezegd “dus [E.] filmde?”en [naam slachtoffer] zegt dan “Nee, die nam foto’s” terwijl zij gedurende het studioverhoor weer heeft verklaard dat [E.] filmde. Dit is tegenstrijdig en is tevens een opmerkelijk voorbeeld voor het vermoeden dat haar verhaal is beïnvloed.
Conclusie (A)
De rechtbank is op grond van het bovenstaande, kort samengevat het ontbreken van spontane informatie (‘free recall’), de wijze van bevragen die sterk doet denken aan het fenomeen van ‘confirmation bias’, het omvangrijker worden van het verhaal en het door [naam slachtoffer] afleggen van tegenstrijdige verklaring(en), van oordeel dat de verklaringen van [naam slachtoffer] ten overstaan van haar pleegmoeder niet kunnen bijdragen aan de bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde.
De rechtbank realiseert zich dat pleegmoeder vanuit bezorgdheid en met goede bedoelingen met [naam slachtoffer] heeft gesproken. Het resultaat van de bevraging van [naam slachtoffer] door pleegmoeder kan echter niet als bewijsmiddel worden gebruikt.
Het studioverhoor d.d. 24 november 2005
Tijdsverloop
De deskundige heeft over het tijdsverloop tussen de ziekenhuisopname van [naam slachtoffer] op 6 mei 2004 en het studioverhoor op 24 november 2005 het volgende verklaard -zakelijk weergegeven-: Het aanzienlijke tijdsverloop is een handicap voor het afleggen van een betrouwbare verklaring want het herinneringsvermogen van jonge kinderen -zeker van die van de leeftijd van [naam slachtoffer]- is minder dan dat van een volwassene. Dit heeft te maken met een aantal factoren, te weten de taalbeheersing van jonge kinderen, het opslaan in het geheugen en de nieuwe ontwikkelingen in het leven van het jonge kind. Als een kind een minder duidelijk beeld heeft van hetgeen in het verleden is gebeurd, is hij of zij makkelijker te beïnvloeden en neemt het de visie van een ander over. Het risico op beïnvloeding wordt dan groter. Hoe jonger kinderen gehoord worden, des te minder spontaan is hun verklaring. Er is dus veel minder sprake van het fenomeen ‘free recall’. Als een kind zes jaar oud is, zoals [naam slachtoffer] ten tijde van het studioverhoor was, kan het zich in het algemeen dingen best goed herinneren. Het probleem in deze zaak met [naam slachtoffer] is dat zij pas anderhalf jaar na het vermeende seksuele misbruik is gehoord. Dit is uiteraard van invloed geweest op het geheugen en op de betrouwbaarheid van haar verklaring.
Specifieke informatie, keuzevragen
In de analyse geeft de deskundige aan dat [naam slachtoffer] in het studioverhoor moeizaam specifieke informatie geeft. Ter terechtzitting heeft de deskundige verklaard -zakelijk weergegeven-: Als je een verklaring van een kind omtrent vermoedelijk seksueel misbruik bekijkt, dan let je in het bijzonder of een kind specifieke informatie geeft over seksuele handelingen. Het is mij opgevallen dat [naam slachtoffer] daarover geen of nauwelijks specifieke informatie geeft.
Uit de analyse van de deskundige blijkt dat de specifieke informatie die [naam slachtoffer] wel geeft, vooral betrekking heeft op [naam medeverdachte 1] en dan vooral op de pennendop en het met de vingers aan de plasser zitten. De informatie die zij geeft met betrekking tot andere handelingen en personen is mager.
De deskundige verklaart voorts dat de verhoorder [naam slachtoffer] vervolgens keuzevragen voorlegt waaruit ze dan kiest. Uit de analyse van de deskundige blijkt voorts dat een keuzevraag alleen betrouwbare informatie oplevert als het kind een andere dan één van de aangeboden opties kiest, dan wel een aangeboden optie kiest en met eigen informatie aanvult. Dit is mij opgevallen bij analyse van het studioverhoor van [naam slachtoffer]. De keuzevragen die tijdens het studioverhoor aan [naam slachtoffer] gesteld werden, hebben haar verklaring mogelijk ook beïnvloed.
Doorvragen
Uit de analyse van de deskundige blijkt dat tijdens het studioverhoor op een aantal onderdelen onvoldoende is doorgevraagd. Als voorbeeld heeft de deskundige ter terechtzitting genoemd -zakelijk weergegeven-: [naam slachtoffer] verklaart dat zij op de bruine deken met haar benen wijd moest liggen en heeft dit ook met de poppen voorgedaan. Dit ging echter over het inbrengen van vingers bij [naam slachtoffer]. Later verklaart zij dat zij precies hetzelfde zat/lag bij het inbrengen van een penis als bij het inbrengen van vingers. Dit is wellicht niet mogelijk. De verhoorder had moeten doorvragen zodat er een duidelijke conclusie over het al of niet mogelijk zijn van een dergelijke houding versus een dergelijke handeling had kunnen worden getrokken.
Alternatieve scenario’s
De deskundige heeft nog geconcludeerd dat een onderzoek had moeten plaatsvinden naar mogelijke alternatieve scenario’s. De deskundige verklaart hierover ter zitting -zakelijk weergegeven-: Bij een dergelijk onderzoek moet na de aangifte van seksueel misbruik worden bedacht welke scenario’s nog meer mogelijk zijn. Je moet je als onderzoeker ook afvragen of de verklaring in de aangifte mogelijk is ontstaan door beïnvloeding. Als er in deze zaak sprake zou zijn van beïnvloeding, dan ben ik er van overtuigd dat dit onbewust is gebeurd. Hoe dan ook, een onderzoeker moet gaan zoeken naar ondersteuning voor het scenario van de aangifte en die van het alternatieve scenario. In deze zaak heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar het alternatieve scenario dat [naam slachtoffer] de klachten zelf heeft veroorzaakt.
Conclusie (B)
De rechtbank is op grond van het bovenstaande –te weten het tijdsverloop, het ontbreken van voldoende specifieke informatie, het veelvuldig door [naam slachtoffer] gebruik maken van aangeboden opties in de keuzevragen, het onvoldoende doorvragen en het niet onderzoeken van alternatieve scenario’s- van oordeel dat de verklaringen van [naam slachtoffer] gedurende het studioverhoor niet kunnen bijdragen aan de bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde.
Het medisch dossier
Het medisch dossier van [naam slachtoffer] is geanalyseerd door forensisch deskundige Van Hooren en toegelicht bij rapportages d.d. 15 augustus 2006 en 2 februari 2007. De deskundige heeft zijn bevindingen ter zitting nader toegelicht.
De deskundige verklaart ter zitting nog in aansluiting op zijn rapport van 2 februari 2007
-zakelijk weergegeven-: Het geconstateerde letsel aan de vaginawand van [naam slachtoffer] is toegebracht door het meerdere malen toepassen van mechanisch geweld. Onder mechanisch geweld wordt verstaan: geweld van buiten of in het lichaam zoals bijvoorbeeld schurend of stompend geweld in de vorm van stoten, slaan of knijpen. Onder geweld wordt verstaan: het met elke energie kracht toebrengen op de wand van de vagina van [naam slachtoffer]. Het bloedverlies veroorzaakt door het mechanisch geweld kan veroorzaakt zijn door een penis, maar ook door een vinger of een potlood of een ander voorwerp. Uit het dossier kan niet worden afgeleid of er bij [naam slachtoffer] sprake is geweest van een voorwerp, een penis of een vinger. Tevens valt niet uit te sluiten dat het mechanisch geweld door [naam slachtoffer] zelf is toegebracht.
Conclusie (C)
De rechtbank is van oordeel dat uit het medisch dossier, de bevindingen van de forensisch deskundige en zijn verklaring ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte het in mei 2004 geconstateerde letsel aan de vaginawand bij [naam slachtoffer] heeft toegebracht.
De overige bevindingen in het medisch dossier (zie pagina’s 5 en 6) zijn onvoldoende concludent en kunnen niet dienen als bewijs voor het tenlastegelegde.
Verklaringen [naam slachtoffer] bij het MKD
Getuige [naam getuige], pedagogisch medewerkster van het MKD heeft op 7 mei 2004 het navolgende verklaard: “In maart 2003 begon [naam slachtoffer] opeens met broekpoepen en broekplassen. Tijdens het verschonen van de broekjes werd geconstateerd dat [naam slachtoffer] rode bovenbenen en rode schaamlipjes had. Ik heb zelf wel eens aan haar gevraagd hoe dat kwam. Zij vertelde dan elke keer dat [M.] haar met een mes geslagen had.”
Over 6 mei 2004, de dag dat [naam slachtoffer] in het Maasland ziekenhuis is opgenomen, heeft deze getuige het navolgende verklaard: “Rond 12.30 uur hoorde ik van [G.], groepsleidster van de buurgroep, dat [naam slachtoffer] tegen haar vertelde dat er bloed uit haar pruimpje was gekomen en dat haar moeder haar een luier had omgedaan. [naam slachtoffer] vertelde ook dat een dopje van een stift door haar moeder uit haar pruimpje was gehaald. Verder had zij verteld dat [M.] dat erin had gestopt. Hoe het een en ander in zijn werk is gegaan weet ik niet.”
Op 7 mei 2004 heeft [H.], pedagogisch medewerkster van het MKD het navolgende verklaard: “Tijdens het verschonen van [naam slachtoffer] is het mij herhaaldelijk opgevallen dat zij rode bovenbenen had en dat zij rood was in de schaamstreek. Ik heb haar tijdens het verschonen wel eens gevraagd hoe dat zo kwam. [naam slachtoffer] vertelde mij dan altijd hetzelfde verhaal. Zij vertelde mij steeds dat [M.] haar met een mes tussen de benen geslagen had. Ik heb hierop nooit doorgevraagd wat zij hier mee bedoelde.”
Conclusie (D)
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande de-auditu verklaringen van getuigen [B.] en [H.] niet valt af te leiden dat deze verdachte betrokken is bij de in de tenlastelegging verweten handelingen.
De onder A, B, C en D genoemde onderdelen van het dossier kunnen volgens de rechtbank niet bijdragen aan het bewijs. Ook indien de rechtbank deze stukken in onderling verband en samenhang beziet, leidt dit niet tot een ander oordeel.
Daarmee zijn de door de officier van justitie genoemde bewijsmiddelen onder punt 1 tot en met 4 en punt 7 en 8 (zie pagina 2 van dit vonnis), aan de orde geweest.
De overige -hiervoor nog niet besproken- door de officier van justitie benoemde (ondersteunende) bewijsmiddelen onder de punten 5, 6, 9, 10, 11 en 12 leiden eveneens niet tot wettig en overtuigend bewijs van hetgeen verdachte wordt verweten. Immers de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn niet redengevend.
De door de officier van justitie geciteerde verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2] is evenmin redengevend. Hetzelfde geldt voor de aangehaalde verklaringen van pleegmoeder, buurvrouw en buurjongen.
De veranderingen die [naam slachtoffer] na de uithuisplaatsing zou hebben doorgemaakt kunnen ook aan andere oorzaken worden toegeschreven.
Nu overigens geen bewijs voorhanden is dient -zoals hiervoor al was opgemerkt- verdachte te worden vrijgesproken.
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij, [naam slachtoffer], woonplaats kiezende aan het adres van haar bijzondere curator mr. S.M. Vliegen, Koninginnestraat 16, 6461 BD Kerkrade, zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet in haar vordering worden ontvangen.
-verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer], woonplaats kiezende aan het adres van haar bijzondere curator mr. S.M. Vliegen, Koninginnestraat 16, 6461 BD Kerkrade in haar vordering niet-ontvankelijk;
-veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. Th.J.M. Oostdijk en mr. I.M.T. Wijnands, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Teeuwissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2007.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703102-06
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 14 maart 2007 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [woonadres verdachte].
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. G.M.M. van Tilborg, advocaat te Sittard.