ECLI:NL:RBMAA:2007:BA5163

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/095023-02
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met creditcards door aannemen valse hoedanigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 30 januari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting en opzetheling. De verdachte had in de periode van 24 april 2001 tot en met 25 juni 2002 in Maastricht en elders in Nederland frauduleuze transacties verricht met creditcards. Hij had zich voorgedaan als een bonafide acceptant van creditcards, terwijl hij in werkelijkheid valse hoedanigheden aannam om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met opzet valse handtekeningen op transactiebonnen had geplaatst en op grote schaal frauduleuze transacties had uitgevoerd. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen een ernstige inbreuk had gemaakt op het vertrouwen in het betalingsverkeer met creditcards en had bijgedragen aan de bevordering van diefstal of fraude.

De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman, die vrijspraak had bepleit, en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk was, en een taakstraf van 240 uren. De benadeelde partij, International Card Services B.V., werd in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat er al een andere rechter over de vordering had beslist. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure, maar oordeelde dat de redelijke termijn niet was geschonden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de zaak is behandeld op tegenspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/095023-02
Datum uitspraak: 30 januari 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juni 2004, 14 oktober 2004, 18 april 2005 en 16 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 24 april 2001 tot en met 25 juni 2002 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Interpay Nederland BV en/of VSB International BV/Visa Card Services, althans een rechtmatige kaarthouder, (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of tot het aangaan van een schuld, hebbende verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - vals en/of listig en/of bedrieglijk een niet op naam van verdachte en/of zijn mededader(s) staande of niet door de echte of rechtmatige kaarthouder ontvangen creditcard en/of Eurocard/MasterCard als betaalmiddel gebruikt en/of zich voorgedaan als acceptant (of ontvanger) van een door Interpay Eurocard BV en/of VSB International BV/Visa Card Services aan een rechtmatige kaarthouder af- of uitgegeven creditcard en/of Eurocard/MasterCard, waardoor Interpay Eurocard Nederland BV en/of VSB International BV/Visa Card Services, althans een rechtmatige kaarthouder, (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of aangaan van een schuld;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2001 tot en met 25 juni 2002 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer transactiebon(nen) en/of sales-slip(s) en/of verkoopwissel(s) (van tankstation Gulf Demarol B.V.),
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een valse handtekening op die transactiebon(nen) en/of sales-slip(s) en/of verkoopwissel(s) geplaatst, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2001 tot en met 25 juni 2002 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Bilzen, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een aantal creditcards en/of Eurocard/Mastercards heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die creditcards en/of Eurocard/Mastercards wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde is door de raadsman bestreden dat verdachte zich aan oplichting heeft schuldig gemaakt. De raadsman betwist het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling aangezien verdachte heeft trachten te voorkomen dat het mogelijk was om met valse of gestolen kaarten te betalen. De raadsman heeft dit verweer onderbouwd zoals verwoord in zijn pleitnota, welke aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 januari 2006 is gehecht.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende stukken - in onderling verband en samenhang bezien - het wettig en overtuigend bewijs valt af te leiden dat de verdachte het in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk had zichzelf of een ander te bevoordelen.
De rechtbank overweegt dat verdachtes oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen voorvloeit uit de volgende omstandigheden.
In de bewezenverklaarde periode zijn een groot aantal transacties met creditcards op het tankstation van verdachte verricht met een beperkt aantal creditcards.
Verdachte heeft in zijn tankstation in een relatief korte periode veel transacties met deze creditcards uitgevoerd of doen uitvoeren in afwezigheid van de creditcardhouder. Daarnaast is komen vast te staan dat daarbij gebruik is gemaakt van de zogenoemde - in het algemene betalingsverkeer ongebruikelijke - methode van splittickets (inhoudende het betalen van een groot bedrag middels meerdere kleinere bedragen), met de kennelijke bedoeling om onder de floorlimit te blijven.
Aldus is getracht te verheimelijken dat werd betaald met creditcards die zijn overhandigd door niet rechtmatige kaarthouders en met de kennelijke bedoeling om de creditcardmaatschappijen te bewegen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of tot het aangaan van een schuld, zonder dat verdachte voor deze werkwijze een aannemelijke verklaring heeft.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat bovengenoemde - naar algemene ervaringsregels en met name in het betalingsverkeer ongebruikelijke - handelwijze van verdachte, naar hij besefte, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich mee bracht, dat de creditcardmaatschappijen werden bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of tot het aangaan van een schuld.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij meermalen in de periode van 1 juni 2002 tot en met 25 juni 2002 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid Visa Card Services heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of tot het aangaan van een schuld, hebbende verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - vals een niet op naam van verdachte en/of zijn mededaders staande of niet door de echte of rechtmatige kaarthouder ontvangen creditcard als betaalmiddel gebruikt en zich voorgedaan als acceptant (of ontvanger) van een door VSB International BV/Visa Card Services aan een rechtmatige kaarthouder af- of uitgegeven creditcard, waardoor Visa Card Services werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of aangaan van een schuld;
2.
hij in de periode van 1 april 2002 tot en met 25 juni 2002 in Bilzen een aantal creditcards en Mastercards voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die creditcards en Mastercards wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het verweer van de raadsman met betrekking tot de kwalificatie
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging omdat het ten laste gelegde handelen niet valt onder de bepaling van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan de verdachte is onder 1 primair onder meer ten laste gelegd - kort gezegd - dat hij ’zich heeft voorgedaan als acceptant (of ontvanger) van een door Interpay Eurocard BV en/of VSB International BV Visa Card Services aan een rechtmatige kaarthouder af- of uitgegeven creditcard en/of Eurocard/MasterCard’. De rechtbank begrijpt uit de term ‘acceptant’ dat de officier van justitie hiermee kennelijk bedoeld heeft dat verdachte zich als een bonafide acceptant in relatie tot de rechtmatige kaarthouder heeft gepresenteerd en de rechtbank leest de tenlastelegging als zodanig.
De rechtbank acht bewezen dat -zakelijk weergegeven- verdachte met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid Visa Card Services heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of tot het aangaan van een schuld.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft de rechtbank afgeleid dat verdachte zich als een bonafide acceptant heeft voorgedaan waarmee naar de creditcardmaatschappij het vertrouwen werd opgewekt dat verdachte een door de echte of rechtmatige kaarthouder ontvangen creditcard op de in het betalingsverkeer gebruikelijke wijze als betaalmiddel heeft gebruikt. Bovengenoemde gedraging levert op het aannemen van een valse hoedanigheid.
Het verweer van de raadsman treft derhalve geen doel, nu verdachte aldus de delictsomschrijving van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht heeft vervuld.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1 primair:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Feit 2:
opzetheling
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder feit 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde bepleit en geconcludeerd dat om die reden geen straf dient te worden opgelegd.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder feit 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde bepleit en geconcludeerd dat om die reden geen straf dient te worden opgelegd.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoon van verdachte en de omstandigheden waarin verdachte verkeert, zodat de gevorderde straf te hoog is. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat in verband met de overschrijding van de redelijke termijn een lagere straf dan gevorderd dient te worden opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijk termijn hier niet geschonden. De termijn gedurende welke verdachte onder de dreiging van een strafvervolging heeft doorgebracht is weliswaar aan te merken als onwenselijk lang, maar noch in zijn geheel noch in zijn afzonderlijke onderdelen als onredelijk lang.
Bij dit oordeel heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Ofschoon de redelijke termijn niet geschonden is, zal de rechtbank bij de straftoemeting enigszins in het voordeel van verdachte rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij op grote schaal frauduleuze transacties heeft verricht en daarbij met een zekere mate van professionaliteit te werk is gegaan. Door zijn handelwijze heeft verdachte aldus een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen van de consument in het betalingsverkeer met een creditcard en bijgedragen aan het bevorderen van diefstal of fraude van creditcards.
De vordering van de benadeelde partij
Door de verdediging is aangevoerd dat de voeging als benadeelde partij te laat is geschied, nu er geen voeging voor de aanvang van de terechtzitting heeft plaatsgevonden. De raadsman licht toe dat de voeging plaatsvond op 28 december 2005 en derhalve na aanvang van de zitting d.d. 10 juni 2004.
De rechtbank stelt vast dat noch de tekst van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering noch de wetsgeschiedenis zich er tegen verzetten deze voeging aan te merken als een schriftelijke voeging voorafgaande aan de zitting overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Zolang de officier van justitie nog niet is aangevangen het woord conform artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering te voeren, is een voeging als benadeelde partij nog mogelijk. Nu zich bij de stukken een voegingsformulier als bedoeld in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering bevindt en de officier van justitie in onderhavige zaak het woord nog niet heeft gevoerd, is de voeging tijdig geschied.
Ter terechtzitting is bovenbedoeld formulier behandeld, waarbij International Card Services B.V., Wisselwerking 32, 1112 XP te Diemen zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Gelet op de omstandigheid dat blijkens het onderzoek ter terechtzitting een andere (civiele) rechter reeds over de vordering heeft beslist, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES MAANDEN;
- beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf , niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- verklaart de benadeelde partij International Card Services B.V., Wisselwerking 32, 1112 XP Diemen, in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij International Card Services B.V.,in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. J.N.F. Sleddens en mr. P.H.J. Diederen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2006, zijnde mr. P.H.J. Diederen buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.