ECLI:NL:RBMAA:2007:BA6104

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 2332 WAO
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.G.M. Jansberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van eiser, die als produktiemedewerker werkzaam was bij SICAR. Eiser werd op 24 januari 2002 arbeidsongeschikt en zijn arbeidsongeschiktheid werd per einde wachttijd op 22 januari 2003 vastgesteld op 35 tot 45%. Na een herziening op 6 maart 2006 werd zijn uitkering per 27 augustus 2004 vastgesteld op 80-100%, maar op 16 juni 2006 werd deze herzien naar 15-25% met ingang van 14 augustus 2006. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Maastricht.

De rechtbank behandelde de zaak op 15 mei 2007 en oordeelde over de vraag of de herziening van de arbeidsongeschiktheid correct was. De rechtbank overwoog dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid was gebaseerd op het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van 26 juli 2000 en dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als basis dienden voor het besluit van verweerder. Eiser voerde aan dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen en dat er onvoldoende motivatie was voor de vastgestelde functies.

De rechtbank concludeerde dat de herziening van de WAO-uitkering door verweerder terecht was en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 15-25% correct was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de eisen aan de taalvaardigheid in de geselecteerde functies van relatief eenvoudige aard waren. De rechtbank benadrukte dat eiser, ondanks zijn Duitse nationaliteit, in Nederland had gewerkt en geen wezenlijke problemen had ondervonden met de Nederlandse taal. De rechtbank bevestigde dat de beslissing van verweerder om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren juist was en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 2332 WAO
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[A],
wonende te Sittard, eiser,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Heerlen),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 30 oktober 2006
Kenmerk: B&B 625.047.20 JHG
Behandeling ter zitting: 15 mei 2007
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 30 oktober 2006 heeft verweerder een namens eiser ingediend bezwaarschrift van 27 juni 2006, aangevuld bij schrijven van 10 augustus 2006, tegen een door verweerder genomen besluit ingevolge de Wet op de arbeids¬ongeschikt¬heids¬verzekering (WAO) van 16 juni 2006 ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiser beroep ingesteld door zijn gemachtigde mr. A.C.S. Grégoire, advocaat te Sittard.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift van 7 december 2006, met een bijlage.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 15 mei 2007, waar namens eiser is verschenen mr. Grégoire voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers.
2. Overwegingen
Eiser is laatstelijk via Vedior Uitzendbureau BV als produktiemedewerker werkzaam geweest bij SICAR. Op 24 januari 2002 is eiser in die werkzaamheden arbeidsongeschikt geworden. Per einde wachttijd, 22 januari 2003, is de mate van arbeidsongeschikt van eiser vastgesteld op 35 tot 45%. Bij besluit, laatstelijk van d.d. 6 maart 2006, is eisers WAO-uitkering per de datum 27 augustus 2004 herzien en vastgesteld naar de klasse van 80-100% en per de datum 17 april 2005 ongewijzigd voortgezet in die klasse.
Bij besluit van 16 juni 2006 heeft verweerder met ingang van 14 augustus 2006 de WAO-uitkering van eiser herzien en vastgesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Aan dit besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts L. Beckers van 26 april 2006 en van de arbeidsdeskundige H. Lemmens van 13 juni 2006 ten grondslag.
Tegen dit besluit is door en namens eiser bezwaar gemaakt.
Van de gelegenheid om op de bezwaren te worden gehoord is gebruik gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Verweerder baseert zich daartoe op de rapporten van bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij van 17 oktober 2006 en van de bezwaararbeidsdeskundige F.C. Schrijer van 27 oktober 2006.
Namens eiser is in beroep aangevoerd -kort samengevat- dat de maatman van eiser 40 uur bedraagt en eiser niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Voorts is sprake van gemarkeerde punten G/M en is onvoldoende gemotiveerd waarom de functies passend zouden zijn. Voorts wordt aangevoerd dat in een eerdere bezwaarzaak is besloten om met terugwerkende kracht een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen en verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de korte periode die daarna is verstreken, eisers medische en/of arbeidskundige situatie dermate is veranderd dat dit het intrekken van de WAO-uitkering rechtvaardigt.
In het verweerschrift van 7 december 2006 verwijst verweerder naar een reactie van de bezwaararbeidsdeskundige en verzoekt verweerder de rechtbank het beroep van eiser ongegrond te verklaren.
In beroep bij de rechtbank staat centraal de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid op en per de datum 14 augustus 2006, gelet op het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids- wetten van 26 juli 2000 (Staatsblad 2000, 307), correct is vastgesteld op 15-25%.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de WAO dient in ieder geval te zijn voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 18, eerste lid, van de WAO:
Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De rechtbank stelt, evenals de Centrale Raad van Beroep, voorop dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen ingevolge de WAO, zoals neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (vgl. Centrale Raad van Beroep, 9 november 2004, o.a. LJN: AR4718, 03/3648 WAO).
Bij toepassing van het CBBS dient verweerder de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen en, voor zover de belastingpunten van de geselecteerde functies niet overeenkomen met de Functionele Mogelijkheden Lijst, de zogenaamde overschrijdingen en/of niet-matchende punten, aangegeven middels M, G en/of *, in alle gevallen te motiveren dan wel inzichtelijk te maken op grond van welke overwegingen betrokkene toch in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen (vgl: Centrale Raad van Beroep, 12 oktober 2006, o.a. LJN: AY9980, 05/4800, 05/6560 WAO).
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat namens eiser opmerkingen zijn gemaakt ten aanzien van de oude FML van 25 november 2002 en de nieuwe FML van 26 april 2006. Nu deze medische grief in casu eerst ter zitting is gemaakt, beschouwt de rechtbank deze als tardief. Ten overvloede overweegt de rechtbank evenwel dat niet is gebleken dat de beperkingen van eiser in de FML van 26 april 2006 op onderdelen lichter worden ingeschat. Daartoe verwijst de rechtbank naar de FML van 25 november 2004, die in casu door de verzekeringsgeneeskundigen ongewijzigd van toepassing wordt geacht.
De rechtbank merkt op dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van het zogenaamde middencriterium 1993 – 2004 en het hierboven vermeld Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van 26 juli 2000.
De heroverweging in het bestreden besluit en het gegeven commentaar van 7 december 2006 van bezwaararbeidsdeskundige Schrijer aangaande de maximering van de urenomvang van de maatman, laat de rechtbank voor wat het is, aangezien het aangepast Schattingsbesluit van 2004 in deze casus niet van toepassing is.
Geheel ten overvloede en ter voorlichting van partijen overweegt de rechtbank met betrekking tot het namens eiser eerst ter zitting en derhalve eveneens tardief naar voren gebrachte aspect ten aanzien van artikel 11 in voormeld Schattingsbesluit 2004 als volgt.
Voormeld artikellid luidt:
Artikel 11.
Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de artikelen 9 en 10 nadere regels worden gesteld. Daarbij kan worden bepaald wat mede wordt verstaan onder bekwaamheden die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven als bedoeld in artikel 9, onderdeel a.
Voornoemde ministeriële regeling is te vinden in Staatscourant 2004,nr.182, pagina 13 en luidt:
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 september 2004, nr. SV/AL/04/64104, houdende nadere regels betreffende bekwaamheden die algemeen gebruikelijk zijn als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden).
Artikel 1 in voornoemde regeling luidt:
Mondeling beheersing van de Nederlandse taal. Onder mondeling beheersing van de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt verstaan: het verstaan en spreken van de Nederlandse taal voorzover dit nodig is bij functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist is.
Blijkens de toelichting betreft het de vaardigheden verstaan en spreken op een eenvoudig niveau, met alledaags woordgebruik en in een laag tempo. Deze vaardigheden zijn in arbeid relevant om bijvoorbeeld een opdracht of een waarschuwing te kunnen begrijpen, nadere instructies te kunnen vragen en met collega’s te kunnen communiceren.
De grieven die namens eiser worden aangevoerd, namelijk dat eiser de Nederlandse taal niet beheerst en om die reden de bescherming in van diverse internationale verdragen inroept, zoals verwoord in de pleitnota, kunnen niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de voornoemde ministeriële regeling de strekking heeft om die algemeen geaccepteerde arbeid in aanmerking te nemen waarmee betrokkene het meest kan verdienen, waaronder ook wordt verstaan arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven. Ten aanzien van eiser, die de Duitse nationaliteit bezit en EU-onderdaan is, kunnen derhalve functies geduid worden, ook als eiser de genoemde bekwaamheid (nog) niet bezit.
Gelet op de toepasselijke in Nederland geldende wetgeving ingevolge de WAO, waarvan met name artikel 18, moet gezegd worden dat eiser voor de beoordeling inzake de vaststelling van zijn mate van arbeids(on)geschiktheid niet in een andere situatie verkeert dan ieder andere ingezetene van Nederlandse dan wel andere nationaliteit in gelijke omstandigheden als eiser, zodat er geen sprake is van discriminatie in de zin van namens eiser genoemde internationale verdragen.
Wat betreft de omvang van de maatmanfunctie, welke door bezwaararbeidsdeskundige Schrijer in zijn rapport van 2 mei 2007 op 34,63 uur is gesteld, is de rechtbank niet gebleken dat verweerder terzake een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. Met hetgeen door de bezwaararbeidsdeskundige is gesteld kan de rechtbank zich verenigen.
In de gedingstukken is een aantal functies genoemd die eiser naar het oordeel van verweerder, gelet op de voor hem geldende functionele mogelijkheden, kan vervullen te weten: Sbc-code 111190 inpakker (handmatig), Sbc-code 111180 productiemedewerker industrie (samenstellen) en Sbc-code 111220 magazijn/expeditiemedewerker. Ter verheldering merkt de rechtbank ten aanzien van de gestelde taalvaardigheid in deze functies op dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van betrekkelijk eenvoudige aard zijn en dat derhalve aannemelijk is dat de eisen die daarin worden gesteld aan die taalvaardigheid ook een beperkt karakter hebben. Afgezien van het gegeven dat eiser sedert juni 1999 in Nederland werkzaam is geweest als productiemedewerker bij SICAR en gesteld noch gebleken is dat hij met het verrichten van die arbeid wezenlijke problemen heeft ondervonden met betrekking tot zijn beheersing van de Nederlandse taal.
De rechtbank stelt vast dat op de formulieren Resultaat Functiebeoordeling (stuk 64.1 t/m 64.42) door de bezwaararbeidsdeskundige Schrijer een M niet is gewijzigd in een G en dat, gezien de bijlage behorende bij zijn rapport van 27 oktober 2006, door hem alle markeringen afzonderlijk zijn voorzien van een toelichting. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank volledig voldaan aan de, hiervoor gememoreerde, eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de hierboven bedoel¬de functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat een gezond persoon met soortgelijke opleiding en ervaring als eiser gewoonlijk verdient geeft, enerzijds gelet op een vastgesteld maatmanuurloon van € 11,95 en anderzijds op een vastgesteld mediaanuurloon van € 9,92, een verlies aan verdienver¬mogen te zien van 16,99%, hetgeen heeft geleid tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. Deze indeling komt de rechtbank niet onjuist voor.
Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder het bezwaarschrift bij het thans bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep van eiser dient voor ongegrond te worden gehouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2007 door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E.S.J.M. Naebers w.g. A.G.M. Jansberg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 30 mei 2007
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.