RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 2587 WVG
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres],
wonende te Hoensbroek, eiseres,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen,
gevestigd te Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 6 december 2006
Kenmerk: 31003/20060959-W/WS
Behandeling ter zitting: 12 juni 2007
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 6 december 2006 heeft ver¬weerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 25 september 2006, aangevuld bij brief van 16 oktober 2006, tegen een door verweerder genomen besluit van 19 september 2006 ingevolge de wet voorzieningen gehandicapten (WVG), waarbij een aanvraag tege¬moetkoming in de kosten van aankoop van grond ten behoeve van een fietsenstalling en de kosten van die stalling, ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is op 22 december 2006 namens eiseres beroep ingesteld door mr. C.J.M. Ackermans, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Roermond.
De door verweerder ter uitvoering van art. 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) inge¬zonden stukken zijn in kopie aan gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door ver¬weerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 12 juni 2006, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Ackermans. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de heer W.G. Savelbergh.
Op 28 januari 2004 heeft eiseres een vervoersvoorziening en woningaanpassing aange¬vraagd. Deze zijn toegekend en inmiddels (vrijwel volledig) uitgevoerd. Op 5 juni 2006 heeft eiseres nogmaals een aanvraag gedaan ter zake van de voor de vervoersvoorziening – een driewielfiets van haar zoon – noodzakelijke stalling. Gevraagd wordt om een tegemoet¬koming in de kosten van stalling en aankoop van grond ten behoeve van de stalling.
Op 21 augustus 2006vindt rapportage plaats ten behoeve van de besluitvorming. Uit deze rapportage blijkt:
• er is een stalling, die gelet op de afmetingen, toegang en de aard adequaat is;
• dat de stalling niet deugdelijk (meer) is, is geen reden voor vervanging;
• er is een berging, die gebruikt zou kunnen worden, en nu in gebruik wordt voor andere zaken (wasmachine, vriezer e.d.);
• de reden voor de aanvraag is de bebouwingsgraad van het perceel: deze wordt evenwel niet overschreden.
Bij besluit van 19 september 2006 wordt de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit wordt ten grondslag gelegd dat de huidige stalling adequaat is en reeds in 2004 aangepast om hem toegankelijk te maken. In die kosten is door de WVG voorzien. De bebouwingsnorm van het erf wordt niet overschreden door de stalling.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Samengevat wordt gesteld dat de stalling in zo’n slechte staat verkeert dat een voorziening nodig is. Daarnaast is in het verleden aange¬geven dat de toen geplaatste stalling in strijd met de regels zou zijn. Tijdens de hoorzitting van 14 november 2006 geeft eiseres geeft aan dat de stalling niet haar eigendom is en dat de stalling gevaar oplevert en dat opdracht is gegeven om hem af te breken.
Bij het thans bestreden besluit van 6 december 2006 wordt door verweerder aangevoerd dat de ten tijde van de aanvraag aanwezige stalling aan te merken is als adequaat en dat er bovendien een andere berging is, die kan dienen als stalling.
Eiseres voert in beroep aan dat:
• Het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen;
• Het besluit geen recht doet aan de feitelijke omstandigheden;
• Het besluit een wettelijke grondslag ontbeert;
• Het besluit onvoldoende is gemotiveerd.
Centraal staat de rechtsvraag of terecht en op goede grond de aanvraag voor een tegemoet¬koming in de kosten van aanschaf van grond en de kosten van een nieuwe stalling is afge¬wezen. Op grond van de beroepsgronden spitst deze rechtsvraag zich toe op de vraag of het besluit berust op een deugdelijke wettelijke grondslag en of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en of voldoende rekening is gehouden met de feitelijke omstandigheden.
Ter zake van de wettelijke grondslag.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het besluit een wettelijke grondslag ontbeert. In primo noch in bezwaar is het besluit gestoeld op enig wettelijk artikel. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat de wettelijke afwijzingsgrond is gelegen in hoofdstuk 2 en met name artikel 2.1 sub b van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2000 (Vvg).
Artikel 2.1 aanhef en sub b Vvg luidt als volgt:
De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:
b. woningaanpassing, zoals aangegeven in bijlage A.
Bijlage A luidt (voor zover relevant):
Alleen in de kosten van de hieronder genoemde kostensoorten wordt een financiële tegemoetkoming gegeven.
1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.
[…]
8. De prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 2.10.
[…]
De rechtbank stelt vast dat in voornoemd artikel en de bijlage slechts een opsomming wordt gegeven van mogelijke voorzieningen. De rechtbank stelt vast dat in genoemd artikel, inclusief de bijlage, geen norm, criterium of voorwaarde is vervat waaraan de aanvraag wordt getoetst. Bezwaarlijk kan hierin dus een afwijzingsgrond gelegen zijn.
Gemachtigde van verweerder stuurt met zijn opmerking dat de aanvraag is afgewezen op grond van hoofdstuk 2 Vvg voorts niet alleen de rechtbank, maar vooral ook eiseres het bos in; hoofdstuk 2 Vvg bevat immers 21 bepalingen die alle iets over de woonvoorziening zeggen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft nagelaten de wettelijke norm te concre¬tiseren op grond waarvan de aanvraag is afgewezen. De formele wettelijke afwijzingsgrond is daarmee niet kenbaar. De motivering van het besluit is daarmee niet deugdelijk.
De grief dient dan ook voor gegrond te worden gehouden. Het besluit zal daarom op deze formele grond – strijd met artikel 3:24 lid 1 en 2 Awb – door de rechtbank vernietigd worden.
Uit de rapportage van 21 augustus 2006 blijkt dat ter plaatste de toestand is bekeken. Uit de bijgevoegde foto’s blijkt dat er een afsluitbare stalling is, waarin de driewieler ook daad¬werkelijk gestald is. Dat de stalling lek, krakkemikkig en daardoor gevaarlijk is, blijkt niet uit de foto’s. Eiseres heeft ook geen nadere onderbouwing van deze stelling gegeven, bij¬voorbeeld door de verklaring van een technisch deskundige, zoals bijvoorbeeld een lood¬gieter, timmerman en/of bouwkundige. Dat de stalling op een gegeven moment in het najaar 2006 is “weggewaaid”, zoals eiseres ter zitting heeft beweert, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank merkt daarbij op dat – als dit al het geval zou zijn – het op de weg van eiseres had gelegen om verweerder hier terstond mededeling van te doen, aangezien het een relevant feit is voor de beantwoording van de vraag of er een adequate stalling voor de driewielfiets aanwezig is.
Het is de rechtbank niet gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit het houten stallinkje niet meer in gebruik was, omdat het was weggewaaid of anderszins was verdwenen.
Op grond van de in het dossier aanwezige bouwtekening staat vast dat er een ruime berging met een toegangsdeur naar de tuin is. Hierin zou de fiets naar het oordeel van verweerder – gezien de afmetingen van die berging en de deur – ook kunnen worden gestald. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de deur evenwel smaller is dan de afstand tussen de achterwielen van de fiets, die iets meer dan 1 meter zou bedragen.
De rechtbank merkt op dat op basis van de maatvoering in de bouwtekening en technische informatie ingewonnen op de internet-website van MEYRA Nederland, de leverancier van de Sunny Clip driewielfiets, de bewering van eiseres voor onjuist moet worden gehouden. De breedte van de fiets is namelijk 72 cm en uit de bouwtekening blijkt dat de deur naar de tuin 90 cm is, althans ruim genoeg om de fiets zonder moeilijkheden naar binnen te rijden. is. Ter voorlichting van partijen en ten overvloede merkt de rechtbank op dat de afstand tussen de naaf van het voorwiel en de naaf van de achterwielen 1 meter en 2.5 cm bedraagt, zodat in de berging ook voldoende ruimte is om de fiets te stallen.
Dat eiseres de berging c.q. bijkeuken gebruikt voor andere doeleinden dan als fietsenstalling, doet niet af aan de juistheid van verweerders opvatting dat er naast de houten stalling een tweede adequate voorziening is om de fiets veilig en droog te stallen.
De stelling van eiseres dat er volgens de architect sprake zou zijn van een overschrijding van de bebouwingsgraad van het erf is door verweerder onderzocht. De toepasselijke norm van bebouwing van het erf door een bijgebouw wordt volgens de rapportage van 21 augustus 2006 niet overschreden. Door eiseres is op geen enkel wijze aangetoond dat deze vaststelling onjuist is.
Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres gelegen om ter zake van de beweerdelijke opmerkingen van de architect bij verweerders afdeling bouwen en milieu zelf navraag te doen, om mogelijke illegaliteit van de houten stalling te laten onderzoeken en om te (laten) onderzoeken of aankoop van grond daadwerkelijk noodzakelijk was.
Op grond van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat de houten stalling in de tuin adequaat is c.q. was ten tijde van het bestreden besluit, en dat er niet alleen geen noodzaak is voor een nieuwe stalling, omdat deze adequaat is, maar zeker geen noodzaak voor aankoop van extra grond voor een stalling. Voor zover de houten stalling inmiddels niet meer bestaat, kan geconcludeerd worden dat er in de berging een adequate stalling voor¬handen is.
De tegen het besluit aangevoerde inhoudelijke grieven treffen naar het oordeel van de recht¬bank op grond van bovenstaande overwegingen geen doel.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande overwegingen ter zake van de materie moet worden geoordeeld dat de formele wettelijke grondslag gevonden wordt in artikel 1.2 lid 1 aanhef en sub c Vvg.
Artikel 1.2 lid 1 luidt:
Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:
c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Aangezien er in ieder geval sprake is van een adequate stallingsmogelijkheid voor de drie¬wielfiets van de zoon van eiseres in de berging, dient de aanvraag te worden afgewezen op grond van bovengenoemd artikel, omdat de gevraagde voorziening, namelijk tegemoet¬koming in de kosten van aankoop van grond en de kosten van een nieuwe stalling, niet de goedkoopst adequate oplossing is.
De rechtbank zal het bestreden besluit, zoals reeds aangegeven, vernietigen en onder gegrondverklaring van het beroep zelf voorzien in de zaak, in die zin dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit , zoals bedoeld in artikel 8:72 lid 4 Awb.
De rechtbank maakt verweerder er op opmerkzaam dat op grond van artikel 8:80 Awb deze uitspraak op de voor het besluit voorgeschreven wijze bekend gemaakt dient te worden.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub a Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,= toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve € 644,--.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. bepaalt dat deze uitspraak in plaatst treedt van het vernietigde besluit;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,= wordt vergoed door de gemeente Heerlen;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,= wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Heerlen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2007
door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. van Binnebeke w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.