ECLI:NL:RBMAA:2007:BB1444

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
121580/ OT RK 07-1146
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.E.C.M. Dahmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Maastricht op 8 augustus 2007 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam kind]. De kinderrechter heeft op 25 juli 2007 een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van drie maanden en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van vier weken. De Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht heeft het verzoek ingediend tot plaatsing van de minderjarige in een justitiële jeugdinrichting. Tijdens de zitting op 8 augustus 2007 is de situatie van de minderjarige besproken, waarbij de ouders hebben aangegeven dat [voornaam kind] thuis kan komen wonen. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de ouders in staat zijn om de nodige waarborgen te bieden in de thuissituatie, mede door de aanwezigheid van de vriendin van [voornaam kind] in huis. De kinderrechter heeft daarbij ook de belangen van de minderjarige in overweging genomen, waarbij hij tot de conclusie is gekomen dat een langer verblijf in de justitiële jeugdinrichting niet in het belang van [voornaam kind] is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt, ondanks dat de wet hier geen mogelijkheid voor biedt, en heeft geoordeeld dat het voortduren van de uithuisplaatsing in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, uitsluitend door tussenkomst van een procureur.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 8 augustus 2007
Zaaknummer: 121580 / OT RK 07-1146
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjar[voornaam kind]m kind] geboren te [H.] op [geboortedatum]
kind van:
[naam vader], wonende te [adres vader]
en
[naam moeder], wonende te [adres moeder]
1. Verloop van de procedure:
Op 25 juli 2007 heeft de kinderrechter, naar aanleiding van een door de Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht ingediend verzoekschrift met bijlagen, de voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van drie maanden en heeft machtiging verleend tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige voor de duur van vier weken.
Op 26 juli 2007 en 8 augustus 2007 zijn de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de verzoeken en de genomen beslissingen.
Aangezien de Raad voor de Kinderbescherming machtiging heeft verzocht tot plaatsing van de minderjarige in een justitiële jeugdinrichting, is aan de minderjarige als raadsman mr. C.H.M. Geraedts toegevoegd.
2. Beoordeling:
Bij gelegenheid van het verhoor hebben de ouders te kennen gegeven dat [voornaam kind] thuis kan komen wonen. De ouders hanteren zeer strikt de thuisregels, waar al hun kinderen zich aan dienen te houden. Inmiddels woont ook de vriendin van [voornaam kind] bij hen in huis. De vader zal samen met [voornaam kind] ervoor zorgen dat zijn zoon spoedig een werkkring zal vinden. Indien de vader bespeurt dat [voornaam kind] zich niet aan de thuisregels houdt, zal dit onmiddellijk aan de gezinsvoogd en de jeugdreclasseerder gemeld worden. De moeder heeft nog verklaard dat [voornaam kind], zolang hij geen werk heeft, met haar vakantiehuisjes kan gaan schoonmaken.
[voornaam kind] heeft verklaard heftruckchauffeur te willen worden. Hij volgt hiervoor een opleiding en kan zijn certificaat halen, zodra hij weer thuis woont.
De raadsman van [voornaam kind] heeft aangegeven dat [voornaam kind], gelet op zijn leeftijd, niet meer in aanmerking zal komen voor een behandeling binnen het Keerpunt. De raadsman vreest dat [voornaam kind] een terugslag zal krijgen als hij nog langer in het Keerpunt moet blijven. De raadsman heeft er alle vertrouwen in dat de ouders zich tot de gezinsvoogd zullen wenden indien [voornaam kind] zich niet aan de regels houdt.
De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat de voorlopige ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd.
De Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht zal de komende drie maanden onderzoek doen danwel laten doen in verband met de vraag of een definitieve ondertoezichtstelling al dan niet noodzakelijk is.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt:
De kinderrechter is van oordeel dat een langer verblijf van [voornaam kind] in het Keerpunt niet langer in zijn belang is.
Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is de kinderrechter voldoende gebleken van waarborgen die de ouders in de thuissituatie kunnen bieden. Ook het verblijf van de vriendin van [voornaam kind] bij zijn ouders, geeft de kinderrechter het vertrouwen dat [voornaam kind] zich aan de thuisregels zal houden en het vertrouwen dat zijn ouders en vriendin in hem stellen niet zal beschamen.
Het verblijf in een justitiële jeugdinrichting in het kader van de maatregel van ondertoezichtstelling dient ervoor dat een minderjarige behandeld kan worden, zodat hij/zij zich kan ontwikkelen tot een evenwichtige volwassene. Nu de tijd tot de meerderjarigheid nog kort is en mede gelet ook op de wachtlijsten voor behandeling, valt te verwachten dat [voornaam kind] in het Keerpunt “zijn tijd zal uitzitten” zonder dat hij behandeld kan worden.
De kinderrechter betrekt bij zijn oordeel ook dat aan de schorsing van de gevangenhouding de voorwaarde is verbonden dat de minderjarige zich dient te houden aan de richtlijnen van de reclassering. Indien de minderjarige dat niet doet, dan riskeert hij, eventueel ook na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, dat de schorsing wordt opgeheven. Naar het oordeel van de kinderrechter is het feit dat de minderjarige een tijdje in een JJI is moeten verblijven, mede als gevolg van het niet opvolgen van een richtlijn van de jeugdreclasseerder, nu wel een zekere garantie biedt dat hij zich aan de richtlijnen zal houden.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 juli 2007 machtiging verleend voor de duur van vier weken. De wet biedt de kinderrechter niet de mogelijkheid deze termijn te verkorten, indien geen gebruik gemaakt is van de in artikel 1:263 van het burgerlijk wetboek voorziene procedure om tot beëindiging van de uithuisplaatsing te komen.
De kinderrechter is van oordeel dat nu er geen gronden meer aanwezig zijn [voornaam kind] nog langer in een justitiële jeugdinrichting te laten verblijven, thans de duur van de verleende machtiging dient te worden beperkt, ook al biedt de wet hiertoe geen mogelijkheid.
Het nog langer laten verblijven van [voornaam kind] in een justitiële jeugdinrichting, zonder dat daaraan een einde kan worden gemaakt door een rechtstreeks beroep op de rechter, is in strijd met artikel 5 EVRM.
De kinderrechter zal derhalve beslissen als nader in het dictum bepaald.
3. Beslissing:
Handhaaft de beschikking van 25 juli 2007, waarbij de minderjarige voor de duur van drie maanden onder toezicht is gesteld.
Beperkt de duur van de machtiging uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting tot heden.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E.C.M. Dahmen, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007 in tegenwoordigheid van L.H.M. Beckers, griffier.
Tegen deze beschikking kan voor wat betreft de uithuisplaatsing - uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat) - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.