RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 9 augustus 2007
Zaaknummer: 121308 / OT RK 07-1103
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak met betrekking tot[voornaam kind]nderjarige:
[naam kind], geboren te [geb.datum + geb. plaats]
[vader], wonende te [adres]
advocaat mr.I. Ligtelijn
en
[moeder].
procureur mr. H.A.J. Kalsbeek,
advocaat mr. I.B.M. Kramer.
1. Verloop van de procedure
Op 16 juli 2007 heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht een verzoekschrift met bijlagen ingediend, daartoe strekkende dat de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige wordt uitgesproken.
De vrouw heeft bij faxbericht van 6 augustus 2007 verzocht om [naam belanghebbende], geboren op [geboortedatum+geboorteplaats], als belanghebbende aan te merken.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 augustus 2007. De man en de vrouw hebben – afzonderlijk van elkaar - de gelegenheid gekregen om te reageren op het onderhavige verzoek van de raad. Van beide behandelingen is proces-verbaal opgemaakt waarvan partijen over en weer een afschrift hebben gekregen.
De man heeft bij faxbericht van 7 augustus 2007 nog een kopie van de beschikking van het gerechtshof te Den Bosch van 17 juli 2007 overgelegd.
De raad heeft verzocht om de minderjarige [voornaam kind] onder toezicht te stellen. Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de raad dat deze maatregel noodzakelijk is omdat de ontwikkeling van [voornaam kind] wordt bedreigd. De opvoedingssituatie van [voornaam kind] is weliswaar gewaarborgd, maar de omgangsregeling tussen vader en kind behoeft begeleiding en ondersteuning. Gezien de jaren¬lange (juridische) strijd tussen de ouders is de raad van mening dat zulks vanuit een gedwongen kader moet worden geboden.
Ter zitting van 7 augustus 2007 heeft de raad gepersisteerd bij zijn verzoek.
Volgens de man is duidelijk sprake van een bedreiging in de ontwikkeling van het kind en de man heeft dan ook ingestemd met het verzoek van de raad.
De man heeft geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek om de nieuwe echtgenoot van de vrouw, dhr. [naam ] als belanghebbende aan te merken. Dhr. [naam ] heeft ter zitting nogmaals bevestigd dat hij reeds enkele jaren betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [voornaam kind] en de kinderrechter heeft het verzoek ter zitting toegewezen.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw heeft in de ter zitting overgelegde pleitnota uitdrukkelijk verwezen naar de door de Hoge Raad gestelde hoge motiveringseisen.
De vrouw is van mening dat aan geen van de criteria is voldaan en zij verzoekt dan ook afwijzing van het verzoek.
De kinderrechter oordeelt als volgt.
2.1.
De advocate van moeder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden omdat zij en haar cliënten niet konden reageren op hetgeen door belanghebbenden en de Raad tijdens de ochtendzitting is verklaard.
Nu tijdens middagzitting betrokkenen inzage hebben gekregen in hetgeen in de ochtendzitting is verklaard door de Raad en belanghebbenden en de gelegenheid hebben gekregen en dat ook daadwerkelijk hebben gedaan, om daarop te reageren is er geen belang meer bij een beroep op schending van bedoeld beginsel.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende.
2.2. Op verzoek van vader is door de rechtbank Roermond op 18 juli 2002 een omgangsregeling vastgesteld.
Tussen vader en moeder woedt een jarenlange strijd omtrent de uitvoering daarvan.
Moeder werkte aanvankelijk vanaf begin 2003 niet vrijwillig mee aan de uitvoering.
Moeder stelde zich daarbij op het standpunt dat vader of personen uit zijn omgeving [voornaam kind] seksueel heeft/hebben misbruikt. Ter zitting hebben moeder alsmede haar partner dat stand¬punt gehandhaafd.
Vader ontkent dat er van seksueel misbruik sprake is geweest.
Moeder heeft verscheidene instanties en deskundigen geraadpleegd ten einde het seksueel misbruik te doen vaststellen. De rapportages zijn ingebracht in procedures die door vader zijn gevoerd om het omgangsrecht te doen versterken door dwangsommen, maar hebben niet geleid tot afwijzing van vaders vorderingen.
Een onlangs door moeder geëntameerde procedure tot wijziging van de beschikking van de rechtbank Roermond van 18 juli 2002 heeft uiteindelijk geleid tot een afwijzing van het verzoek door het Hof te Den Bosch.
In de beschikking van 18 juli 2007 overweegt het Hof als volgt:
“Het hof is gebleken dat, mede door bemiddeling van de raad in het kader van de inmiddels door de man opgestarte procedures tot ondertoezichtstelling en wijziging van het gezag en het hoofdverblijf van [voornaam kind], sinds eind 2006 weer omgang tussen [voornaam kind] en de man plaats¬vindt. Deze omgangsregeling zijn partijen bij de raad in onderling overleg overeengekomen. Voorts is het hof niet gebleken dat de omgang niet goed verloopt. De raad heeft het verloop van de omgang op 17 april 2007 met de ouders geëvalueerd. Blijkens de brief van de raad van 21 mei 2007 heeft de raad geconstateerd dat de afspraken met betrekking tot de omgang werden nagekomen, maar dat de ouders niet in staat waren onderling te communiceren bij problemen in de omgang. De raad meent dat de omgang zal stagneren zonder de inzet van professionele hulpverlening en heeft de ouders geattendeerd op mogelijkheden voor hulp ten aanzien van oudercommunicatie bij Bureau Jeugdzorg.”
Om die redenen is het verzoek te bepalen dat geen omgang zal plaatsvinden, danwel slechts onder begeleiding, afgewezen.
Het Hof heeft erop aangedrongen dat ouders zich professioneel laten begeleiden teneinde de communicatie te verbeteren.
Bij de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat bij de rechtbank Maastricht ook nog een zaak aanhangig is bij de voorzieningenrechter. De kinderrechter is uit eigen wetenschap bekend dat zulks inderdaad het geval is.
2.3.
Voorts is de kinderrechter gebleken dat tussen vader en moeder nauwelijks rechtstreeks gecommuniceerd wordt. Ter zitting is door moeder medegedeeld dat de communicatie verloopt via haar partner danwel haar vader. Rechtstreekse communicatie vindt dus niet plaats.
2.4.
De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat de medewerking van moeder aan de vastgestelde omgangsregeling, op een smalle basis berust. Enerzijds vindt de medewerking van moeder plaats wegens dreiging van verbeuren van dwangsommen en anderzijds zijn er, zoals ter zitting gebleken, toch problemen ontstaan met het maken van afspraken omtrent de zomervakantie.
Verder blijkt uit de rapportage, die op dat punt niet is weersproken, dat moeder en haar partner zich ernstig zorgen maken over de omgang van [voornaam kind] met vader, welke zorgen voorspruiten uit de verdenking van seksueel misbruik. Dat maakt het voor moeder en zoals ter zitting gebleken ook haar partner, zeer moeilijk om expliciet toestemming te geven voor contact tussen vader en [voornaam kind]. Dit wordt naar het oordeel van de kinderrechter mede onderstreept door het onlangs afgewezen verzoek van moeder om de omgangsregeling te beëindigen.
2.5.
Ter zitting heeft de raad verklaard- zakelijk weergegeven- dat een ondertoezichtstelling hard nodig is om het kind de ontwikkeling te bieden wat het nodig heeft en dat betekent ook een positief beeld te hebben van de andere ouder. Als de strijd voortduurt – er is geen enkele positieve ontwikkeling – dan betekent dat dat het kind alleen maar klachtgedrag zal ontwikkelen en dat moet worden voorkomen.
Het is zonder begeleiding onvermijdelijk dat het kind klachten zal gaan vertonen. Met alle respect, aldus de raad, voor de juridische uitspraken: er moet een doorbraak komen. De ondertoe¬zichtstelling moet worden gezien als ondersteuning. Het kind moet worden ondersteund en er is geen sprake van winnen of verliezen. Dat het kind moet worden ondersteund is glashelder. Opa kan dat niet als neutrale partij.
2.6.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW. De oorzaak van die bedreiging is thans niet in [voornaam kind] gelegen. Immers noch door ouders, noch door de Raad zijn signalen opgevangen dat het op dit moment niet goed zou gaan met de minderjarige; zij vertoont ook geen gedragsproblemen.
De kinderechter is echter van oordeel dat buiten het kind gelegen factoren een ernstige bedreiging voor [voornaam kind] vormen.
De jarenlange, ook juridische, strijd, het naar het oordeel van de kinderrechter volkomen gebrek aan communicatie tussen moeder en vader, het naar het oordeel van de kinderrechter diepgewortelde wantrouwen van moeder en haar partner in vader, moeders en haar partners onmacht om met dat wantrouwen om te gaan, hetgeen mede de juridische acties die tussen partijen zijn aangespannen verklaart en het blote feit dat vader van zijn kant niet met moeder communiceert vormen voor [naam kind] die ernstige bedreiging.
De kinderrechter betrekt in zijn oordeel ook dat gebleken is dat de onbegeleide omgang zelf tussen [voornaam kind] en vader goed verloopt, door de Raad en vader in haar belang wordt geacht te zijn, maar door moeder en haar partner niet.
Er is naar het oordeel van de kinderrechter, bij toewijzing van het verzoek, geen sprake van een omgangsondertoezichtstelling als bedoeld in de uitspraken van de Hoge Raad van 13 april 2001, NJ 2002, 4 en 5, maar een ondertoezichtstelling die gerechtvaardigd wordt door de hiervoor bedoelde omstandigheden. Zonder begeleiding en bescherming van een ondertoezichtstelling, zullen de reacties van vader en moeder op de nog steeds aanwezige omgangsperikelen, gebrek aan communicatie tussen vader en moeder en de beschuldi¬ging/ontkenning van mogelijk seksueel misbruik aanwezig blijven en een over¬spannen karakter krijgen; [naam kind] zal dat zeker (gaan) bemerken en daarop negatief gaan reageren welk risico naar het oordeel van de kinderrechter niet mag worden genomen.
Een en ander levert naar het oordeel van de kinderrechter de ernstige bedreiging voor de zedelijke en geestelijke belangen van [naam kind] op die een toewijzing van het verzoek rechtvaardigt.
Moeder en haar partner verzetten zich tegen toewijzing van het verzoek, hetgeen een hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk maakt.
De kinderrechter zal derhalve het verzoek toewijzen.
Stelt voornoemde minderjarige met ingang van 9 augustus 2007 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de termijn van een jaar.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E.C.M. Dahmen, kinderrechter, en in het openbaar op 9 augustus 2007 uitgesproken in tegenwoordigheid van M.M.G. Merckelbagh, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat) - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.