ECLI:NL:RBMAA:2007:BB2694

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700118-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel ondanks weigering verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 15 juni 2007 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 18 februari 2007 in Maastricht een bedreiging heeft geuit met een mes richting een slachtoffer. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de ISD-maatregel niet wil ondergaan, maar de rechtbank overweegt dat de wetgever de oplegging van deze maatregel niet afhankelijk heeft gesteld van de instemming van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel is bedoeld om een einde te maken aan de verslaving en het veelvuldige criminele gedrag van de verdachte, en om resocialisatie te bewerkstelligen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen recidive.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Dit besluit is genomen na zorgvuldige afweging van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft ook de weigering van de verdachte om mee te werken aan een hulpverleningstraject in aanmerking genomen, evenals de eerdere hulpverleningstrajecten die niet succesvol zijn gebleken. De rechtbank heeft besloten dat deelname aan het volledige traject gedurende twee jaar noodzakelijk is voor de resocialisatie van de verdachte.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om de maatregel op te leggen, ondanks de bezwaren van de verdachte, en heeft bepaald dat er een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden om de noodzaak van de voortzetting van de maatregel te evalueren. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700118-07
Datum uitspraak: 15 juni 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats + datum verdachte],
ingeschreven te [Adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek - Lunettestraat Zutphen, Lunettestraat 3 te Zutphen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 februari 2007 in de gemeente Maastricht [Naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een stanleymes, althans een soortgelijk voorwerp, ter hand genomen, dit dreigend in de richting van die [Naam slachtoffer] gehouden en/of daarmee dreigend op die [Naam slachtoffer] afgelopen en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik steek je
dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 februari 2007 in de gemeente Maastricht [Naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes ter hand genomen, dit dreigend in de richting van die [Naam slachtoffer] gehouden en is daarmee op die [Naam slachtoffer] afgelopen en heeft deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik steek je
dood".
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit en moet worden gekwalificeerd als volgt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het ten laste gelegde zal worden geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren
De raadsman heeft primair gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, subsidiair heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel moet worden opgelegd, heeft de raadsman uiterst subsidiair ervoor gepleit om de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht geheel in mindering te brengen op de duur van de maatregel.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen maatregel het volgende.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen:
- dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf oplevert waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- dat de verdachte – blijkens het bij de stukken gevoegde uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 februari 2007 – in de vijf jaren voorafgaand aan dit door hem begane feit tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld en dat het onderhavige feit is begaan na volledige tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen;
- dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist;
- dat de maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de maatregel tevens gelet op de zich bij de stukken bevindende brief van de Mondriaan Zorggroep d.d. 7 maart 2007, waaruit blijkt dat de verdachte zijn medewerking heeft geweigerd aan de totstandkoming van een voorlichtingsrapport. Om deze reden heeft de rechtbank het zich eveneens bij de stukken bevindende voorlichtingsrapport van het CAD Limburg d.d. 23 april 2001, bij haar oordeel over de op te leggen maatregel betrokken. Uit voornoemd rapport valt af te leiden dat er in 2001 sprake is geweest van een hulpverleningstraject. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit hulpverleningstraject uiteindelijk niet is gelukt.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders tevens acht geslagen op de veelheid van misdrijven waarvoor verdachte gedurende de jaren 1980-2007 is veroordeeld.
De rechtbank zal, gelet op vorenstaande, aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen oplegging van de ISD-maatregel wil. De verdachte heeft ook verklaard dat hij af wil van zijn verslaving. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de wetgever de oplegging van de ISD-maatregel niet afhankelijk heeft gesteld van de instemming van verdachte. De maatregel kan ook geïndiceerd zijn bij een verdachte die niet bereid is om mee te werken aan een traject dat erop is gericht een einde te maken aan zijn verslaving en zijn veelvuldige criminele gedrag. Dit is bij de verdachte het geval, nu eerdere straffen en hulpverleningstrajecten verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft, anders dan door de raadsman is bepleit, bij het bepalen van de duur van de maatregel geen rekening gehouden met de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Hieraan ligt ten grondslag dat deelname aan het gehele traject gedurende een periode van twee jaar een noodzakelijke voorwaarde is om de gewenste resocialisatie van verdachte in de maatschappij te kunnen bewerkstelligen.
De rechtbank zal conform de vordering van de officier van justitie beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, zoals hierna zal worden bepaald.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- legt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde op een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar;
- beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt de termijn, waarbinnen het openbaar ministerie de rechtbank daarover bericht op negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 15 juni 2007.