ECLI:NL:RBMAA:2007:BB6914

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119963 / FA RK 07-683
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van omgangsregeling tussen moeder en minderjarige

In deze zaak heeft de man verzocht om de omgang tussen de vrouw en hun minderjarige kind voor een periode van ten minste twee jaar te schorsen. De man stelt dat de vrouw geen moeite doet om de omgang te bewerkstelligen, wat leidt tot onrust bij hem en de grootouders aan vaderszijde, bij wie het kind feitelijk verblijft. De rechtbank had eerder, op 2 april 2007, een omgangsregeling vastgesteld, maar na twee maanden heeft de man geconstateerd dat er geen omgang heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat er geen wijziging in de omstandigheden is die zou rechtvaardigen dat de omgang niet in het belang van het kind is. De rechtbank benadrukt dat de vrouw, ondanks de problemen in de communicatie, mede het gezag over het kind heeft en dat dit niet verandert door het tijdelijk ontzeggen van het recht op omgang. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat er geen bewijs is dat omgang niet in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank concludeert dat de omgangsregeling, mits nageleefd, in het belang van het kind is en dat de onzekerheid over de moeder niet kan worden weggenomen door het schorsen van de omgang.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 31 oktober 2007
Zaaknummer: 119963 / FA RK 07-683
De enkel¬voudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[gegevens man],
verzoeker, verder te noemen: de man cq de vader,
wonende te [woonplaats],
procureur mr. C.J.M. Coch,
en:
[gegevens vrouw],
wederpartij, verder te noemen: de vrouw cq de moeder,
wonende te [woonplaats],
geen procureur.
1. Verloop van de procedure:
De man heeft op 29 mei 2007 een verzoekschrift tot wijziging van een om¬gangs¬regeling ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 3 oktober 2007.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
2. De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie gehad van medio september 2003 tot medio september 2005. Partijen hebben samengewoond.
Uit de relatie van partijen is geboren het thans nog[roepnaam kind]rjarig kind:
[namen kind], geboren te [geboorteplaats en -datum]
De man heeft het kind erkend.
Blijkens het overgelegde uittreksel uit het gezagsregister van de rechtbank Maastricht hebben partijen gezamenlijk gezag.
Bij beschikking van de kinderrechter bij deze rechtbank van 4 januari 2007 is voornoemde minderjarige onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna verder te noemen: BJZ, voor de termijn van één jaar en is machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige met ingang van 4 januari 2007 voor de termijn van één jaar bij pleegouders, te weten de [namen pleegouders], wonende [adres]. Omdat deze laatste beschikking niet binnen drie maanden ten uitvoer gelegd was, is wederom bij beschikking van de kinderrechter van 10 mei 2007 machtiging verleend tot plaatsing van voornoemde minderjarige met ingang van 10 mei 2007 tot en met 3 januari 2008 bij pleegouder(s), te weten de [namen pleegouders], [adres]. Ook deze beschikking is niet ten uitvoer gelegd.
De minderjarige verblijft wel feitelijk bij de grootouders.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 april 2007 is bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de man zal zijn en is tussen de vrouw en de minderjarige een omgangsregeling vastgesteld.
3. Het verzoek
3.1
De man heeft verzocht te bepalen dat de omgang tussen de vrouw en de minderjarige [roepnaam kind] wordt geschorst voor een termijn van ten minste twee jaren, dan wel een nader vast te stellen termijn.
3.2
De man heeft gesteld dat sinds het uit elkaar gaan van partijen in oktober 2005 hij steeds de zorg en opvoeding van [roepnaam kind] geheel voor zijn rekening heeft genomen.
In een eerdere procedure heeft de man verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [roepnaam kind] bij hem zal zijn en te bepalen dat de omgang tussen de vrouw en [roepnaam kind] wordt ontzegd.
Door de Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht, verder te noemen: de Raad, is in die procedure een advies uitgebracht. Omgang tussen moeder en kind werd door de Raad in het belang van [roepnaam kind] geacht, maar dan wel in een voor [roepnaam kind] veilige en bekende omgeving.
Aangezien de man er van overtuigd was dat omgang in het belang van [roepnaam kind] was heeft hij toen ingestemd met vaststellen van een omgangsregeling.
Bij beschikking van 2 april 2007 werd omgang vastgesteld van eenmaal per week op een nader door de gezinsvoogd te bepalen dag en tijdstip.
Tot de indiening van zijn verzoekschrift heeft er evenwel geen omgang plaatsgevonden tussen de vrouw en [roepnaam kind].
BJZ heeft sedert 20 maart 2007 geen enkel contact meer gehad met de vrouw. Op zowel telefonische als schriftelijke verzoeken van BJZ wordt door de vrouw niet gereageerd.
Naar de mening van de man getroost de vrouw zich geen enkele moeite om omgang met [roepnaam kind] te bewerkstelligen, hetgeen in het verleden ook voorkwam toen partijen in onderling overleg een omgangsregeling waren overeengekomen, die ook slechts enkele malen door de vrouw is nagekomen.
De vrouw is afspraken bij de Raad niet nagekomen. Op schriftelijke en telefonische uitnodigingen van de Raad voor een gesprek verschijnt de vrouw niet.
Het gedrag van de vrouw komt [roepnaam kind] niet ten goede. De vrouw werkt steeds tegen dan wel niet mee aan beslissingen met betrekking tot [roepnaam kind].
Zo geeft de man het voorbeeld van het niet meewerken van de vrouw aan de afgifte van een reisdocument van [roepnaam kind].
Naar de mening van de man is duidelijk dat er geen goede communicatie tussen partijen mogelijk is. Er zijn voortdurend meningsverschillen en ieder overleg ontbreekt, zodat er voor [roepnaam kind] onrust en onduidelijkheid ontstaat.
[roepnaam kind] heeft veiligheid, duidelijkheid en structuur nodig in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding om de rust en ordening te krijgen die hij vanuit zichzelf niet heeft.
Omgang moet zodanig geregeld worden dat de veiligheid, duidelijkheid en regelmaat in de verzorgings- en opvoedingssituatie voor [roepnaam kind] voldoende gewaarborgd blijft. Voor de tenuitvoerlegging van de omgangsregeling is een intensievere en zorgvuldigere communicatie vereist.
4. Beoordeling:
4.1
De gezinsvoogdes heeft ter zitting verklaard dat er nog geen contacten met moeder tot stand zijn gekomen en dat de onzekerheid rondom de opstelling van de vrouw leidt tot onrust bij zowel de vader als de grootouders. Zij weten niet of de vrouw zich al dan niet zal melden en zo ja, wanneer de vrouw zich meldt. Voorts vragen zij zich af hoelang een dergelijke situatie kan voortduren.
De gezinsvoogdes heeft aangegeven dat, indien de vastgestelde omgangsregeling zou worden nagekomen en goed zou verlopen, die omgangsregeling in het belang is van [roepnaam kind].
In de gegeven situatie heeft het laatste contact tussen moeder en kind plaatsgevonden in september 2006 en het laatste contact tussen moeder en de gezinsvoogdijinstelling dateert van april 2007.
De gezinsvoogdes heeft voorts nog aangegeven dat het niet mogelijk is een moeder uit het leven van haar kind te schrappen en dat de rust, die vader en grootouders voor ogen staat, derhalve niet te realiseren zal zijn.
4.2
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het laatste contact tussen moeder en kind dateert van september 2006 en dat er bij de Raad van de drie geplande spelcontacten er twee hebben plaatsgevonden. Geconstateerd werd dat er contact groeide tussen moeder en kind en dat [roepnaam kind] kon genieten van zijn contact met moeder. [roepnaam kind] reageerde wel heftig na de contacten.
De Raad is niet op de hoogte van de huidige situatie van de moeder.
De Raad wijst op het gegeven dat moeder mede belast is met het gezag en dat vader in welke situatie dan ook, door hun kind [roepnaam kind] verbonden blijft met de moeder van [roepnaam kind]. De situatie dat moeder zich op een keer meldt, kan zich altijd voordoen. Indien die onzekerheid tot onrust leidt bij de vader en de grootouders, dan zal die onrust niet kunnen worden weggenomen door het schorsen van het recht op omgang.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat omgang aan een gezaghebbende ouder alleen dan voor bepaalde tijd dient te worden ontzegd als omgang op dat moment niet in het belang van de minderjarige is.
De rechtbank heeft bij haar beschikking van 2 april 2007 omgang nog in het belang van de minderjarige geacht en een omgangsregeling vastgesteld. Al na twee maanden dient de man het onderhavige verzoek in, omdat de omgang nog niet op gang is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit hetgeen de man aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd niet de conclusie getrokken worden dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat omgang niet in het belang van [roepnaam kind] is. Er hoeft ook niet voor gevreesd te worden dat zodra moeder zich meldt, [roepnaam kind] aan haar moet worden meegegeven, nu is bepaald dat de omgangsmomenten door de gezinsvoogd worden bepaald.
Uit hetgeen gesteld is begrijpt de rechtbank dat de man, en ook de beoogde pleegouders (opa en oma vaderszijde) het lastig vinden dat rekening gehouden moet worden met moeder bij het nemen van beslissingen, terwijl de communicatie met haar niet goed loopt en er niet of moeilijk afspraken met haar te maken zijn.
Omdat moeder mede het gezag heeft komt hierin evenwel geen verandering, ook al zou het recht op omgang tijdelijk worden ontzegd.
Nu naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken is dat sinds de beschikking van 2 april 2007 omgang niet meer in het belang van [roepnaam kind] zou zijn, dient het verzoek te worden afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Hazen, kinderrechter en in het openbaar uit¬ge¬sproken op 31 oktober 2007 in tegenwoordigheid van M.J.G. Dorren, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat) - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.