2.3
De rechtbank stelt vast dat bij herbetekening van het verzoek op grond van het bepaalde in de tussenbeschikking van 4 oktober 2006 niet is voldaan aan bepaalde in artikel 57 lid 2 Rv. Aangezien evenwel de betekening aan het parket heeft plaatsgevonden op 21 maart 2006 op grond van de foutieve stelling van de man dat de vrouw geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland dan wel daarbuiten had, oordeelt de rechtbank dat in dit geval en onder de hierna blijkende omstandigheden om proceseconomische redenen kan worden afgezien van een herbetekening van het verzoek aan het parket.
2.4
Aan de hand van de door de man bij schrijven van 15 december 2006 overgelegde Nederlandse vertaling van de 'Acte d’un premier divorce révocable’, stelt de rechtbank vast dat de stelling van de man dat hij op het moment van indiening van dit verzoek de vrouw al meer dan twee jaren niet had gezien en niet heeft geweten waar zij verbleef niet geheel juist is, nu in die akte staat vermeld dat de vrouw te [adres] woont en dat zij op woensdag 6 april 2005 om 16.00 uur samen met de door de man aangewezen gevolmachtigde advocaat aanwezig is geweest op de notariële afdeling van de rechtbank van eerste aanleg te Marrakech en daar is verschenen ten overstaan van twee adouls (door de overheid benoemde getuigennotarissen) in het kader van de door de man via zijn gemachtigde aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure tegen de vrouw.
2.5
Los van het zojuist overwogene stelt de rechtbank aan de hand van de door de man overgelegde producties en gegeven toelichting op de door hem in Marokko geëntameerde procedure om de echtscheiding tussen hem en de vrouw te bewerkstelligen vast, zoals zojuist al onder 2.3 gesteld, dat de vrouw en de gemachtigde van de man daartoe zijn ontvangen door twee adouls bij de 'Tribunal de Première Instance de Marrakech' in Marokko.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de van die zitting opgemaakte akte dat:
- de (over en weer) aangevoerde motieven voor de echtscheiding in het proces-verbaal van de zitting staan opgenomen;
- er een poging tot verzoening van de echtgenoten is gedaan door de raadkamer van de ‘Tribunal’;
- de gevolmachtigde van de man een bedrag ter waarde van 29.000,-- Dirham in de kassa van de rechtbank heeft gestort en dat dit bedrag betrekking heeft op de (aanvulling rechtbank: afwikkeling van de) gevolgen van de echtscheiding;
- de gevolmachtigde van de man heeft verklaard dat de man zich heeft laten scheiden van de vrouw en het een eerste, enkelvoudige en herroepelijke scheiding is en dat de man de vrouw mag terugnemen zolang haar wettige wachtperiode niet afgelopen is;
- de gevolmachtigde van de man in bijzijn van de vrouw heeft verklaard dat de vrouw niet zwanger is en dat zij geen kinderen heeft.
In de bij schrijven van 11 april 2007 overgelegde ' Verklaring omtrent definitieve echtscheiding ' van 19 juli 2005 staat opgetekend dat de man de vrouw niet heeft teruggenomen binnen de vastgestelde termijn van onthouding en ook niet buiten die termijn tot op heden.
Na te hebben vastgesteld dat op grond daarvan “bovengenoemde scheiding” op grond van artikel 125 van de nieuwe familiewet (Modawana) een definitieve vorm krijgt, hebben beide adouls de akte ondertekend en is die gehomologeerd door de legalisatie-rechter van het Tribunal de Première Instance de Marrakech.
2.6
De man heeft gesteld dat hij zich met al die zojuist genoemde stukken bij de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft vervoegd om aan de hand daarvan zijn geregistreerde status van gehuwd gewijzigd te krijgen in ongehuwd. Volgens de man heeft de betreffende ambtenaar geweigerd de ontbinding van het huwelijk te registreren. Naar aanleiding daarvan verzoekt de man in deze zaak om de echtscheiding uit te spreken tussen hem en de vrouw.
De rechtbank acht de man in dat verzoekt niet-ontvankelijk.
De rechtbank komt op grond van het navolgende tot dit oordeel.
In een zaak, waarin in het belang der wet cassatie was ingesteld, heeft de Hoge Raad in zijn beschikking van 13 juli 2001 (LJN:AG7740) uitgemaakt dat wanneer in Marokko een ontbinding van het huwelijk plaatsvindt op de hierna te beschrijven wijze, die ontbinding op grond van het bepaalde in artikel 3 Wet Conflictenrecht Echtscheiding dient te worden erkend.
In genoemde zaak waarin de Hoge Raad tot die beslissing is gekomen ging het om een verzoek dat een man met de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit bij de rechtbank had ingediend om de ambtenaar van de burgerlijke stand te bevelen alsnog de akte van de in Marokko tot stand gekomen huwelijksontbinding in te schrijven in de GBA. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen. In cassatie heeft de Hoge Raad de toewijzende beslissing van de rechtbank in stand gelaten.
Nu het in de onderhavige zaak gaat om vrijwel dezelfde feiten en de ontbinding van het huwelijk in Marokko tot stand is gekomen na een vrijwel zelfde verloop van de procedure als die heeft plaatsgevonden in de door de Hoge Raad beoordeelde zaak,volgt daaruit dat de door de man verkregen en overgelegde bescheiden moeten worden erkend en dat op grond daarvan zijn status dus gewijzigd moet worden.
In het verlengde van de door de Hoge Raad gegeven beslissing in de aangehaalde zaak van 13 juli 2001 betekent dit met betrekking tot het onderhavige verzoek van de man dat hij niet ontvankelijk is. Naar aanleiding van de door de man gestelde weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om zijn status aan te passen had de man zich immers op grond van zojuist genoemde beslissing van de Hoge Raad tot de rechtbank moeten wenden met een verzoek om de ambtenaar te bevelen de ontbinding van het huwelijk te registreren.
2.7
De man en de vrouw hebben vóórdat zij uit elkaar zijn gegaan een aantal jaren samengeleefd. Niet uitgesloten kan worden dat zij toen een aantal goederen in gemeenschap hebben verkregen. Dit zo zijnde volgt daaruit dat het verzoek van de man om – kort gezegd – de verdeling van die eventueel in gemeenschap verkregen goederen te bevelen ontvankelijk is en dat, nu daartegen geen verweer is gevoerd dit als noch onrechtmatig, noch ongegrond toegewezen zal worden.