ECLI:NL:RBMAA:2007:BC6117

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
249595 CV EXPL 07-830
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.A.F. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaarde van geluidsopnamen in contractuele geschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 6 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen VKM Advertising B.V. en een gedaagde. VKM vorderde betaling van een bedrag van € 461,25, dat voortkwam uit een vermeende telefonische opdracht voor het plaatsen van een advertentie. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de opname van het telefoongesprek vals was, waarbij zij verwees naar 'acquisitiefraude'. De kantonrechter oordeelde dat de bewijswaarde van de geluidsopname slechts kan worden erkend als aan bepaalde cumulatieve voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden omvatten onder andere het expliciet vragen om toestemming voor de opname en het onverwijld toezenden van een schriftelijke bevestiging van de overeenkomst. De rechter benadrukte dat het ontbreken van bewijs van de integriteit van de opname niet automatisch betekent dat de opname als bewijs kan dienen. De kantonrechter stelde VKM in de gelegenheid om ander bewijs te leveren, aangezien de geluidsopname niet voldeed aan de gestelde eisen. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Rolnr.: 07-830
Zaaknr.: 249595
Vonnis d.d. 6 juni 2007
in de zaak van:
de besloten vennootschap VKM ADVERTISING B.V.,
kantoor houdende te Winkel (gemeente Niedorp),
eiseres,
gemachtigde M.M.J. Haenen, gerechtsdeurwaarder te Maastricht;
tegen
[[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, verder te noemen "VKM", heeft gedaagde, verder te noemen "[gedaagde]", gedagvaard om te ver¬schij¬nen voor de kantonrechter te Maastricht, waarna [gedaagde] heeft geconcludeerd voor ant-woord.
Door VKM is daarna geconcludeerd voor repliek, waarbij twee producties zijn overgelegd. [gedaagde] heeft daarop gereageerd bij conclusie van dupliek met bijlagen.
Ten slotte is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
2. Het geschil
2.1 Volgens VKM heeft zij op 7 juli 2006 telefonisch van [gedaagde] opdracht gekregen tot het plaatsen van [gedaagde]' bedrijfsgegevens op een door haar - VKM - geëxploiteerde internetsite voor de periode van één jaar, beginnende op 7 juli 2006. Daarmee was - naar de kantonrechter begrijpt - een vergoe-ding van € 300,- exclusief BTW gemoeid (€ 357,- inclusief 19% BTW), welke bij factuur d.d. 10 juli 2006 onder nummer 6522569 aan [gedaagde] in rekening is gebracht. Van die voormelde telefonische opdracht is volgens VKM met toestemming van [gedaagde] een opname gemaakt. [gedaagde] heeft "niet doen blijken van klachten of reclames", aldus VKM.
2.2 Omdat [gedaagde] ondanks herhaalde aanmaning in gebreke is gebleven het genoemde bedrag van € 357,- te betalen, hetgeen volgens VKM binnen veertien dagen na factuurdatum diende plaats te vinden, maakt zij naast die hoofdsom aanspraak op wettelijke rente en vergoeding van buitengerech-telijke incassokosten. Naast een tot aan de dagvaarding berekend bedrag van € 15,75 aan wettelijke rente, noemt VKM een bedrag van € 13,50 aan leges en informatiekosten, alsmede € 75,- aan incasso-kosten, in totaal derhalve de som van € 461,25.
2.3 Op grond van het vorenstaande vordert VKM dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VKM te betalen een bedrag van € 461,25, te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
2.4 [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3. De beoordeling
3.1 [gedaagde] stelt dat zij op 7 juli 2006 tweemaal door VKM werd gebeld. In het eerste gesprek werd gevraagd "of ze de bedrijfsgegevens mochten controleren", terwijl in het tweede gesprek een adver-tentieaanbieding werd gedaan (volgens [gedaagde] voor € 295,-). Volgens [gedaagde] heeft zij "zeer duidelijk aangegeven" hierin geen interesse te hebben. Niettemin ontving zij enige dagen later per post een factuur, waarna zij jegens VKM heeft "aangegeven dat we géén opdracht hebben gegeven". Enige weken later kreeg [gedaagde] een brief van een incassobureau, waarin onder meer gewag werd gemaakt van een bandopname waarop te horen zou zijn dat zij - [gedaagde] - mondeling opdracht voor de adver-tentieplaatsing had verleend. Na contact met het incassobureau heeft [gedaagde] per e-mail die bandop-name (als MP3-bestand) ontvangen; VKM heeft deze opname overigens met een schriftelijke weerga-ve daarvan als producties bij repliek overgelegd.
3.2 Volgens [gedaagde] is die opname - kort gezegd - vals. Zij stelt dat het daarbij gaat om "een gemon-teerde versie van het allereerste telefoon gesprek. Deze bandopname is zo verknipt dat het lijkt alsof ik toestemming geef". [gedaagde] gebruikt in dit verband de term 'acquisitiefraude' en verwijst naar een website van 'TROS Radar', waaruit zou blijken dat verschillende mensen "de dupe zijn geworden van VKM Advertisement"; bij dupliek heeft zij een print van die website overgelegd. Ook wijst [gedaagde] erop dat zij "op geen enkele wijze" de pretense opdracht heeft bevestigd, en dat VKM haar nooit heeft gevraagd "om toestemming om een bandopname te maken".
VKM daarentegen werpt dit verre van zich en blijft zich op het standpunt stellen dat [gedaagde] "wel degelijk haar toestemming heeft verleend" voor de advertentieplaatsing, hetgeen uit de meergenoemde bandopname zou blijken.
3.3 De kantonrechter overweegt als volgt.
VKM stelt zich kennelijk op het standpunt dat de gegrondheid van haar vordering reeds in voldoende mate aan de door haar in het geding gebrachte bandopname ontleend kan worden, terwijl [gedaagde] die opname in wezen als 'vals' kwalificeert. Dit werpt de principiële vraag op naar de bewijswaarde die aan een dergelijke opname in rechte kan worden toegekend, mede gelet op de huidige stand der techniek.
3.3.1 In dit verband citeert de kantonrechter de navolgende passage uit het hoofdstuk 'Spraak- en audio-onderzoek' op de website van het Nederlands Forensisch Instituut, welk instituut te goeder naam en faam bekend staat om haar geavanceerde onderzoeksmethoden (cursivering Ktr.):
"Integriteitonderzoek is gericht op het beantwoorden van de vraag of een bandopname een integrale weergave vormt van bepaalde feitelijke gebeurtenissen. Bij dit soort onderzoek wordt nagegaan of er sporen van de bewer- king van de opname te vinden zijn. Het ontbreken van zulke sporen mag echter niet als bewijs worden opgevat voor de integriteit van een opname!
Strikt genomen is integriteitonderzoek van audio-opnamen alleen mogelijk als van de opnamen wordt beweerd dat het originele opnamen zijn. Voor kopieën geldt dat nooit helemaal is uit te sluiten dat montages zijn aangebracht die technisch niet meer te detecteren zijn".
Dit citaat maakt ten minste duidelijk dat:
a. integriteitonderzoek nooit met zekerheid de integriteit van een opname vast kan stellen;
b. deze onzekerheid in versterkte mate voor kopieën geldt;
c. de originaliteit van een opname slechts op basis van een (subjectieve) bewering wordt aangenomen.
3.3.2 Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat aan een geluidsopname als de onderhavige in rechte slechts bewijswaarde kan worden toegekend (zie verder sub 3.4.1) als aan de navol-gende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
1) Bij het begin van de opname dient er duidelijk om toestemming voor het maken daarvan te worden gevraagd. Het (positieve) antwoord daarop dient vervolgens afgewacht te worden.
Uiteraard dient in een geval als hier aan de orde is ook de in het gesprek overeengekomen con- tractsinhoud (te leveren prestatie, te betalen prijs) duidelijk te worden vastgelegd.
Kort gezegd: deze elementen dienen ondubbelzinnig en duidelijk hoorbaar uit de opname zelf te blijken.
2) Vervolgens dient degene die de overeenkomst heeft aangeboden de wederpartij onverwijld een schriftelijke opdrachtbevestiging toe te zenden waarin wordt verwezen naar de geluidsop- name en de daarop vastgelegde wilsovereenstemming, in welk schrijven de contractsinhoud nogmaals duidelijk wordt genoemd.
3.4 Teneinde aard en strekking van het hierboven overwogene te verduidelijken en mogelijke misver-standen hieromtrent te voorkomen, merkt de kantonrechter het volgende op.
3.4.1 Met het onder 1) genoemde toestemmingsvereiste wordt niet beoogd een ongewenste inbreuk op de privacy te voorkomen. In het kader van de onderhavige zaak gaat het bij de te maken opnamen immers om gesprekken met een zakelijke inhoud, waarvoor conform vaste jurisprudentie in beginsel geen toestemming wordt vereist. Waar de kantonrechter evenwel het oog op heeft is de situatie dat:
a) een derde ongevraagd het initiatief neemt om een wederpartij telefonisch te benaderen;
b) deze derde een telefonisch aanbod doet tot het sluiten van een overeenkomst die de wederpartij verplicht tot het op zich nemen van een bezwarende verbintenis, zoals de betaling van een geldsom.
Onder die omstandigheden zal het vragen van toestemming de wederpartij om het zo te zeggen extra 'inscherpen' dat het niet gaat om een vrijblijvend gesprek, ook al mocht dat aanvankelijk anders lijken, én dat diens opgenomen woorden onder omstandigheden wellicht als bewijs kunnen worden gebruikt.
3.4.2 Het onder 2) bedoelde onverwijlde schriftelijkheidsvereiste heeft de strekking degene die telefo-nisch benaderd werd een 'controlemogelijkheid' te bieden en hem of haar in staat te stellen tot het geven van een prompte reactie van welke aard dan ook op een moment dat de gang van zaken nog vers in het geheugen ligt. Desgevraagd zal de derde die de opname heeft gemaakt, daarvan een kopie aan de wederpartij ter beschikking dienen te stellen.
3.5 Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat al het hierboven overwogene uitsluitend in de sleutel van de bewijswaardering is gezet. Anders gezegd gaat het in de visie van de kantonrechter om minimumver-eisten, waaraan moet zijn voldaan vóórdat een geluidsopname in de onder 3.4.1 bedoelde situatie op enigerlei wijze tot het bewijs kan dienen van een contractuele relatie. In welke mate zulks vervolgens het geval kan zijn, is een kwestie van bewijswaardering, welke afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval. Geenszins wil derhalve gezegd zijn dat bij voldoening aan de voormelde vereisten enige bijzondere bewijswaarde aan een gemaakte bandopname zou moeten worden toegekend, laat staan dat daaraan dan zonder meer een beslissende betekenis zou toekomen. Vanzelfsprekend doet het overwo-gene evenmin af aan bij of krachtens algemene dan wel bijzondere wetgeving toegekende rechten, zoals een beroep op wilsgebreken of de beschermingsbepalingen bij overeenkomsten op afstand.
Dat met het vorenstaande geen sluitende dam is opgeworpen tegen - om het zo te noemen - mogelijke malversaties van welke aard dan ook, behoeft nauwelijks betoog. Daar gaat het ook niet om. Waar het wel om gaat is dat er een zekere balans moet zijn tussen de mogelijkheden voor partijen in de hier gedefinieerde situatie om, in het geval van meningsverschil over de inhoud van hun rechtsbetrekking, zich te beroepen op feiten en omstandigheden ter onderbouwing van hun standpunt. Daarbij past niet dat een partij die zich ongevraagd bij de ander aandient, over een de ander geheel onbekend en/of oncontroleerbaar bewijsmiddel zou beschikken dat, gelet op de huidige audiotechniek, in diverse op-zichten met de nodige behoedzaamheid moet worden gewaardeerd.
3.6 Gezien het bovenstaande en de gemotiveerde betwisting van de vordering door [gedaagde], kan het bewijs van de vordering - anders dan VKM kennelijk meent - niet aan de door haar in het geding gebrachte geluidsopname worden ontleend. Dat sluit natuurlijk niet uit dan VKM mogelijk over andere bewijsmiddelen beschikt. VKM zal derhalve in de gelegenheid worden gesteld zich daarover bij akte uit te laten. Indien zij te kennen geeft tot bewijslevering te willen overgaan, zal zij in een volgend tussenvonnis toegelaten worden bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit voortvloeit dat tussen haar en [gedaagde] een advertentieovereenkomst tot stand is gekomen zoals door VKM bij dagvaarding is gesteld.
3.7 In afwachting van de door VKM te nemen akte wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
4. De beslissing
De kantonrechter:
stelt VKM in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over hetgeen onder 3.6 is overwogen en verwijst de zaak naar de rol van 4 juli 2007 voor akte uitlating;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MC