ECLI:NL:RBMAA:2008:BC1323

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124797 / KG ZA 07-466
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Casparie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van de echtelijke woning en medewerking aan notariële levering in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, vorderde de man in kort geding dat de vrouw zou meewerken aan de verkoop van de echtelijke woning. De vrouw was eerder veroordeeld om mee te werken aan de verkoop, maar weigerde dit te doen, ondanks een opgelegde dwangsom. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de man niet kon worden toegewezen, omdat de vrouw recht had op de overwaarde van de woning na verkoop en de dwangsommen niet in verhouding stonden tot haar belangen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de man andere juridische mogelijkheden had om de verkoop van de woning te realiseren, zoals het aanvragen van een machtiging op basis van artikel 3:174 BW. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vrouw niet onredelijk handelde door niet mee te werken aan de verkoop, en dat de vorderingen van de man op deze grond moesten worden afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 3 januari 2008, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 3 januari 2008
Zaaknummer : 124797 / KG ZA 07-466
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[naam en voornamen eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 29 november 2007,
procureur mr. A.J.M. van Mil;
tegen:
[naam en voornamen gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.L.M. Martens (toevoeging aangevraagd).
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen: de man, heeft gedaagde, hierna te noemen: de vrouw, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 12 december 2007, heeft de man gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding. De man heeft hierna zijn vordering met verwijzing naar met de dagvaarding meebetekende producties nader doen toelichten.
De procureur van de vrouw heeft aan de hand van een conclusie van antwoord verweer gevoerd. Hij heeft daarbij verwezen naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna in tweede termijn op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Partijen zijn op [datum+plaats huwelijk] in gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 3 mei 2006 van deze rechtbank is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 24 juli 2006 ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de gemeente Maastricht.
In deze beschikking is bevel gegeven om de gemeenschap van goederen ten overstaan van notaris mr. R.A. Thissen te Maastricht te verdelen. Tevens is in die beschikking bepaald – kort gezegd - dat de vrouw na inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden voort te zetten tegen een vergoeding van € 200,-- per maand.
De vrouw woont nog steeds in de voormalige echtelijke woning. Dit tezamen met het jongste kind van partijen, [naam kind], geboren op [datum+plaats geboorte].
Het oudste kind van partijen, [naam kind], geboren op [datum geboorte] woont bij de man.
2.2 De man woont sedert 1 september 2006 in België. Hij heeft daar met zijn huidige partner een woning gekocht. De aanschaf van deze woning heeft de man onder meer gefinancierd met een overbruggingskrediet ad € 55.000,--.. De voor dit krediet te betalen rente beloopt maandelijks € 225,--.
De man betaalt nog steeds de hypotheek- en overige eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning.
2.3 De man heeft de vrouw bij dagvaarding van 18 januari 2007 gedagvaard om tot verdeling van de gemeenschap van goederen te komen. In die procedure heeft op 31 augustus 2007 de comparitie plaatsgevonden. Tijdens de terechtzitting hebben partijen afspraken gemaakt over de verdeling van de boedel en de financiële afwikkeling daarvan.
De vrouw heeft geweigerd het opgemaakte proces-verbaal te ondertekenen. Partijen verwachten in januari 2008 de uitspraak in deze zaak.
2.4 Op 22 juni 2007 heeft de man de vrouw in kort geding gedagvaard en daarin gevorderd dat de vrouw op straffe van verbeurte van een dwangsom zal meewerken aan de verkoop van de echtelijke woning.
Na behandeling van deze zaak ter zitting van 25 juli 2007 is de uitspraak enige tijd aangehouden in afwachting van een door de vrouw nog te geven schriftelijke reactie. Die reactie is ontvangen per brief van 20 augustus 2007. Vervolgens is uitspraak gedaan bij vonnis van 20 september 2007.
De vrouw is toen veroordeeld:
- om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan de aanbieding en verkoop van de onroerende zaak, gelegen te [adres], op de vrije woningmarkt middels [naam makelaar], tegen een door de makelaar geadviseerde waarde;
- om na de verkoop van de onroerende zaak mee te werken aan de notariële levering daarvan en
- tot betaling van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat zij nalaat aan voormelde veroordelingen te voldoen, dit met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 10.000,--.
2.5 De man heeft genoemd vonnis van 20 september 2007 op 2 oktober 2007 aan de vrouw doen betekenen.
2.6 Stellende dat de vrouw heeft geweigerd en bij e-mailbericht van 29 oktober 2007 heeft te kennen gegeven het contract tot verkoop van de woning niet te zullen ondertekenen en dus zal blijven weigeren mee te werken aan de verkoop van de woning, vordert de man thans in kort geding de vrouw bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen:
1. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis mede te werken aan de aanbieding en verkoop van de onroerende zaak, gelegen te [adres], op de vrije woningmarkt middels [naam makelaar], makelaar te Maastricht, dan wel een andere door de rechtbank, (waarvoor de voorzieningenrechter leest: de voorzieningenrechter) te benoemen makelaar, tegen een door de makelaar geadviseerde waarde;
2. om mee te werken, na verkoop van de onroerende zaak aan de notariële levering daarvan;
3. tot betaling van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat de vrouw nalaat om aan punt 1 of 2 van dit petitum te voldoen en voorts
4. om de kosten van deze procedure te betalen.
De vorderingen worden door de vrouw weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord.
3. De beoordeling
3.1 De man heeft op 2 oktober 2007 het vonnis van 20 september 2007 aan de vrouw laten betekenen. Per emailbericht van 29 oktober 2007 heeft de vrouw de man te verstaan gegeven
dat zij de aan de makelaar te verstrekken verkoopopdracht niet zal ondertekenen omdat die handeling haar allerdiepste gevoel voor de man en de kinderen definitief vernietigt. Daarom zal noch het feit dat zij dwangsommen zal verbeuren noch de mening van de man dat zij geschift is, haar er toe bewegen om overstag te gaan. De vrouw zegt dat het te verbeuren bedrag aan dwangsommen haar niet deert.
De procureur van de vrouw heeft naar aanleiding van die door de vrouw hem kenbaar gemaakte houding gesteld dat wanneer de in dit geding door de man gevorderde strengere veroordeling wordt toegewezen dit niets anders zal betekenen dan dat de vrouw uiteindelijk een hoog bedrag aan dwangsommen zal verbeuren, waardoor de man een gelijk bedrag rijker wordt, maar ook dat hij daarmee niet bereikt dat hij de woning zal kunnen verkopen.
Los van het feit dat de man in deze kort gedingprocedure heeft verzuimd om te stellen dat hij een spoedeisend belang heeft om de woning zo spoedig mogelijk verkocht te krijgen, heeft de man in de ogen van de vrouw ook geen belang bij deze voorziening nu die niet zal werken.
De procureur van de vrouw begrijpt de vordering ook niet. Hij stelt in het licht daarvan dat de man immers nog andere wegen ten dienste staan om zijn doel te bereiken. Hij wijst op het bepaalde in artikel 3:174 BW en artikel 3:300 BW
3.2 De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang aanwezig. Het feitenmateriaal is niet anders dan de aangevoerde feiten in het kort geding waarin op 20 september 2007 vonnis is gewezen. Het enige verschil met die zaak is dat de man thans, nadat hem bekend is geworden dat de vrouw ondanks het gegeven dat zij tot een bedrag van € 10.000,-- dwangsommen zal verbeuren, niet zal meewerken aan het vervreemden van de echtelijke woning, de te verbeuren dwangsommen wil aanscherpen om de vrouw alsnog te bewegen mee te gaan werken aan de verkoop en daarna levering van de woning aan zich aandienende kopers. Nu de man thans, net als enige maanden geleden nog steeds alle relevante lasten van de woning voldoet, terwijl hij die niet meer fiscaal kan aftrekken, is het destijds gestelde spoedeisend belang onverminderd aanwezig.
3.3 Volgens de (procureur van de) vrouw ligt aan het weigeren van de vrouw om aan de verkoop van de woning mee te werken ten grondslag dat de vrouw aan een of andere stoornis zou lijden, waardoor zij zich gedwongen voelt om niet aan de verkoop van de woning mee te werken.
Voorshands oordelend verwerpt de voorzieningenrechter die stelling nu die op geen enkele wijze met een medische verklaring is onderbouwd.
De voorzieningenrechter gaat ook voorbij aan de opmerking van de man, gedaan per e-mailbericht aan de vrouw, dat zij in zijn ogen geschift zou zijn, nu de man die sneer kennelijk uit frustratie aan de vrouw heeft gezonden.
Dit maakt dat de weigering van de vrouw om niet aan de verkoop van de woning mee te werken voorshands oordelend niet te verklaren is. Dit klemt zeer, gelet op de belangen van de man, en het gegeven dat de vrouw wel in de echtscheiding heeft berust en dat zij in de dagvaardingsprocedure waarin de rechtbank is gevraagd de verdeling van de gemeenschap van partijen vast te stellen, in reconventie zelf heeft voorgesteld om de woning te verkopen omdat zij niet in staat is die zelf aan te houden en op grond daarvan heeft gevorderd te bepalen dat de woning wordt verkocht voor een bedrag van € 240.000,--.
3.4 Mede gezien hetgeen in het vonnis van 20 september 2007 reeds is overwogen en hetgeen partijen over en weer in dit geding naar voren hebben gebracht, moet, daargelaten of de vrouw daarvoor gegronde redenen heeft, worden geconcludeerd, dat zij niet zal meewerken aan de verkoop en vervolgens aan de notariële levering van de woning.
Nu deze vordering van de man ook ingebed ligt in de aanhangig zijnde verdeelprocedure tussen partijen en in een dergelijke procedure naar billijkheid rekening moet worden gehouden met de belangen van partijen als met het algemeen belang, oordeelt de voorzieningenrechter dat in de onderhavige zaak naar de eisen van redelijkheid en billijkheid geoordeeld, het niet juist kan zijn dat de vrouw de gestelde overwaarde uit de woning waar zij recht op heeft en die zij na verkoop en levering krijgt uitgekeerd, als sneeuw voor de zon verdwijnt vanwege het verbeuren van dwangsommen, terwijl de man, zoals door de procureur van de vrouw is aangevoerd, nog onder meer de in artikel 3:174 BW aangegeven weg openstaat om tot verkoop van de woning te geraken.
Nu artikel 3:174 BW ook de mogelijkheid geeft om op grond van gewichtige redenen aan de man als deelgenoot een machtiging te verlenen om de woning te gelde te maken en uit de literatuur en de jurisprudentie rond dit artikel is op te maken dat een dergelijk verzoek ook in kort geding kan worden gedaan, had het op de weg van de man gelegen langs deze weg tot een spoedige verkoop van de echtelijke woning te geraken.
Dit zo zijnde moet en zijn vorderingen in de onderhavige zaak op die grond al worden afgewezen en hoeft al hetgeen over weer verder nog is aangevoerd niet meer besproken te worden.
3.5 Evenals in de kort gedingprocedure die tot de uitspraak van 20 september 2007 heeft geleid, zal de voorzieningenrechter in deze procedure op gelijke gronden de proceskosten compenseren.
4. De beslissing:
De voorzieningenrechter:
wijst de gevorderde voorzieningen af;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Casparie, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LD/