Parketnummer: 03/700646-07
Datum uitspraak: 5 februari 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 en feit 3 ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2007 in de gemeente Heerlen [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
- dreigend een mes, in elk geval een op een mes gelijkend voorwerp tegen de keel van die [naam slachtoffer 1] gedrukt/gehouden althans aan die [naam slachtoffer 1] heeft getoond en/of (daarbij) deze dreigend toegevoegd dat hij, verdachte, die [naam slachtoffer 1] zal vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik snij je voeten eraf, ik snij je de nek door" en/of "je hebt de verkeerde voor je, ik vermoord je en neem de kinderen mee", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2007 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [naam slachtoffer 1] (met kracht) bij de mond en/of de keel heeft gegrepen/gepakt en/of
- een kussen tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 1] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2007 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn, verdachtes, echtgenote, in elk geval een persoon (te weten [naam slachtoffer 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- (met een been) op de buik(streek) van die [naam slachtoffer 1] heeft geduwd/gedrukt, wetende dat en/of terwijl die [naam slachtoffer 1] (kort) tevoren een (buik-)operatie (keizersnede) heeft ondergaan en/of
- die [naam slachtoffer 1] (met kracht) bij de mond en/of de keel heeft gegrepen/gepakt en/of
- die [naam slachtoffer 1] een kussen tegen het gezicht heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2007 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend zijn, verdachtes, echtgenote, in elk geval een persoon (te weten [naam slachtoffer 1]),
- (met een been) op de buik(streek) heeft geduwd/gedrukt, wetende dat en/of terwijl die [naam slachtoffer 1] (kort) tevoren een (buik-)operatie (keizersnede) heeft ondergaan en/of
- (met kracht) bij de mond en/of de keel heeft gegrepen/gepakt en/of
- een kussen tegen het gezicht heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2007 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan twee/een perso(o)n(en) genaamd [naam slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ((beiden) geboren 22 augustus 2007), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en hevig heeft geschud en/of
- die [naam slachtoffer 2] tegen/op een (houten rand van een) bed heeft gegooid en/of
- zijn, verdachtes, hand op de mond en/of de keel althans het gelaat van die [naam slachtoffer 2] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat feit 1 bewezen kan worden verklaard op basis van de aangifte en de verklaring van de moeder van aangeefster.
De raadsman van verdachte heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat er onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring is en dat vrijspraak moet volgen. Er is immers enkel de aangifte, nu de moeder van aangeefster naar eigen zeggen pas achteraf van aangeefster heeft gehoord hoe een en ander is gegaan. Zelf heeft ze dat echter niet waargenomen. Zij heeft weliswaar gehoord dat verdachte riep dat hij de kinderen wat zou aandoen, maar die woorden staan niet in de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd niet bewezen kan worden verklaard en zal hem daarom hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat enkel aangeefster heeft verklaard dat verdachte in de keuken een mes tegen haar keel heeft aangedrukt en tegen haar heeft gezegd dat hij haar zou vermoorden. Haar moeder heeft verklaard dat niet zelf gezien of gehoord te hebben, maar dat alles later van haar dochter te hebben gehoord.
Nu er enkel de aangifte is en er geen getuige is die alles uit eigen waarneming heeft verklaard, terwijl verdachte het tenlastegelegde ontkent, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs.
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat feit 2 primair bewezen kan worden verklaard gelet op de door aangeefster en haar moeder afgelegde verklaringen en het gegeven dat verdachte en aangeefster op dat moment ruzie hadden.
De raadsman van verdachte heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat verdachte ook van feit 2 primair moet worden vrijgesproken. Van poging doodslag is in dit geval namelijk geen sprake, simpelweg omdat iemand bij de keel pakken geen poging doodslag oplevert, en omdat dat ook niet kan worden gezegd van het houden van een kussen op het gezicht van aangeefster. Niet bekend is immers hoe lang verdachte dat heeft gedaan.
De rechtbank komt tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd en overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet dat verdachte aangeefster met kracht bij de mond en/of de keel heeft gegrepen/gepakt. Aangeefster zelf heeft bij de politie verklaard dat verdachte haar, toen zij een van de kinderen de fles gaf, plotseling of bij de keel of bij de haren greep en dat ze denkt dat het aan haar haren was.
De moeder van aangeefster heeft voorts verklaard dat zij zag dat verdachte aangeefster wurgde, maar het is de rechtbank niet duidelijk geworden of deze getuige hetzelfde moment beschrijft als de zojuist genoemde verklaring van aangeefster.
Gelet op beide verklaringen en op de ontkenning van verdachte, is er geen bewijs dat verdachte aangeefster bij de mond en/of de keel heeft gegrepen/gepakt, zodat verder buiten beschouwing kan blijven of dit pakken als een poging doodslag kan worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging (eerste gedachtenstreepje).
Het staat voor de rechtbank daarentegen wel vast dat verdachte een kussen op het gezicht van aangeefster heeft gedrukt en gedrukt gehouden, terwijl zij ruggelings op het bed lag. Aangeefster en haar moeder hebben dit verklaard. Aangeefster heeft verklaard dat zij geen lucht meer kreeg en dacht dat hij haar wilde doden. Haar moeder heeft verklaard dat zij verdachte uiteindelijk van aangeefster heeft afgetrokken. Gelet op deze feiten, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangeefster door zijn handelen – het op haar gezicht gedrukt blijven houden van een kussen – zou komen te overlijden. Dat dit niet is gebeurd is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 14 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2007 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- een kussen tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 1] heeft gedrukt en gedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
ten aanzien van feit 2 primair:
Bijzondere overwegingen ten aanzien van feit 3:
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat feit 3 bewezenverklaard kan worden. Zowel de moeder als de grootmoeder van baby [slachtoffer 3] verklaren immers dat verdachte deze baby heeft geschud. Baby’s kunnen ernstig letsel oplopen, als zij worden geschud, zodat voorwaardelijk opzet op ernstig letsel is gegeven.
Uit de verklaringen van beide vrouwen volgt voorts dat verdachte baby [naam slachtoffer 2] tegen de bedrand heeft gegooid en uit de verklaring van de moeder dat hij zijn hand over de mond en de keel van deze baby heeft gehouden. Ook dat levert op voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat uit het dossier geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen die kunnen leiden tot een bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel aan beide in de tenlastelegging genoemde kinderen. Bij de kinderen is geen lichamelijk letsel geconstateerd door de onderzoekend arts. Van een onderzoek dat zij hebben ondergaan door de kinderarts is niet gebleken. Verdachte dient volgens de raadsman derhalve vrijgesproken te worden van dit feit.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd niet bewezen kan worden verklaard en zal hem daarom hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Met betrekking tot baby [slachtoffer 3] (eerste gedachtenstreepje) stelt de rechtbank vast dat haar moeder en grootmoeder tegenover de politie hebben verklaard dat [slachtoffer 3] door verdachte is geschud. Uit deze verklaringen wordt niet duidelijk wat dat schudden inhield.
Ter zitting hebben zowel verdachte als getuige [naam slachtoffer 1], de moeder van de baby, voorgedaan hoe verdachte baby [slachtoffer 3] vasthield. Volgens beiden had hij zijn ellebogen in zijn zij en zijn onderarmen naar voren gestrekt. De baby lag op haar rug op zijn onderarmen, terwijl hij haar hoofdje met zijn handen ondersteunde. In die houding bewoog hij haar heen en weer. De rechtbank kan hieruit niet afleiden dat het op deze manier bewegen van de baby [slachtoffer 3] zodanig was dat er sprake was van (voorwaardelijk) opzet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan deze baby, temeer niet nu de arts geen letsel heeft geconstateerd.
Met betrekking tot baby [naam slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier is dat zij door verdachte tegen de houten rand van het bed is gegooid (tweede gedachtenstreepje). Alleen de grootmoeder van [naam slachtoffer 2] heeft immers verklaard dat verdachte [naam slachtoffer 2] op het bed vlak naast de houten rand heeft gegooid. Dat de baby tegen de houten rand of op bed is gegooid blijkt uit geen enkele andere verklaring.
Nu alleen de moeder van [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte zijn hand op het gezicht ofwel op de mond van [naam slachtoffer 2] heeft gehouden, is ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging (derde gedachtenstreepje) onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 primair en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte reeds voldoende is gestraft voor hetgeen hij heeft gedaan, zijnde in de ogen van de raadsman het tenlastegelegde onder 2 meer subsidiair.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, mede in verhouding tot andere strafbare feiten, met het belang van een juiste normhandhaving en met het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde. Voorts is rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en met de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank rekent verdachte zijn gewelddadige gedrag jegens zijn echtgenote aan, temeer nu deze handelingen zijn gepleegd in de woning waarin beiden met hun kinderen verbleven en hij daarmee het gevoel van veiligheid en geborgenheid dat men in zijn woning behoort te kunnen hebben, heeft aangetast.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven messen zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven paar schoeisel zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TIEN maanden;
- beveelt dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot VIJF maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2007147373 1 1 zwart mes, keukenmes met zwart handvat;
2007147373 2 1 bruin mes, keukenmes met bruin handvat
- gelast de teruggave van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
2007147373 3 1 paar schoeisel
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis -waaronder op de voet van het bepaalde bij artikel 72, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld- gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 5 februari 2008, zijnde mr. Th.J.M. Oostdijk buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 03/700646-07
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 5 februari 2008 in de zaak tegen:
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Hij heeft afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.