RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 1014 WIA
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiseres]
wonende te Kerkrade, eiseres,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Heerlen),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 5 juni 2007
Kenmerk: B&B 481.0025.20 BSN [nummer]
Behandeling ter zitting: 30 januari 2008
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 10 januari 2007 tegen een door verweerder genomen besluit ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van 22 december 2006 ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde
H. Wolfs.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift van 17 juli 2007.
De tijdens de loop van het geding aan het dossier toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 30 januari 2008, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde mr. G.G. Mostert.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. P.H.H.J. Krijnen.
2. Overwegingen
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als ET Operater bij Vitech Services te Geleen.
Per 10 mei 2005 heeft eiseres zich, terwijl zij van verweerder een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld.
Bij besluit van 22 december 2006 heeft verweerder geweigerd eiseres een WIA-uitkering toe te kennen, onder de overweging dat eiseres per 8 januari 2007, de dag na die waarop de voorgeschreven wachttijd van 104 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid was vervuld, voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van die wet.
Het namens eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het thans bestreden besluit van 5 juni 2007 ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder voorbij gaat aan de werkelijkheid. Mede onder verwijzing naar het gestelde ter hoorzitting acht eiseres zich niet in staat om met haar handicap volledig te werken. In het aanvullend beroepschrift van
14 januari 2008 wordt namens eiseres een beslissing op bezwaar van 20 november 2007 toegezonden, welk is genomen in het kader van de Ziektewet, alsmede een rapport d.d. 19 november 2007 van bezwaarverzekeringsarts K. Corten. Eiseres stelt zich daarbij op het standpunt dat het leveren van een geregelde arbeidsprestatie niet (meer) mogelijk is en zij daarom niet (meer) kan worden aangemerkt als een werkneemster die op de arbeidsmarkt een concurerende positie kan innemen.
De rechtbank zal thans beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 8 januari 2007 terecht en op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 35%.
Zij overweegt hiertoe het volgende.
Om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de WIA dient in ieder geval te zijn voldaan aan hetgeen is bepaald in de artikelen 4 en 5 van de WIA.
Artikel 4 WIA luidt:
“1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.”.
Artikel 5 WIA luidt:
“Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.”.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De rechtbank stelt, evenals de Centrale Raad van Beroep, voorop dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen, zoals neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (vgl. Centrale Raad van Beroep, 9 november 2004, o.a. LJN: AR4718, 03/3648 WAO).
Bij toepassing van het CBBS dient verweerder de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen en, voor zover de belastingpunten van de geselecteerde functies niet overeenkomen met de Functionele Mogelijkheden Lijst, de zogenaamde overschrijdingen en/of niet-matchende punten, aangegeven middels M, G en/of *, in alle gevallen te motiveren dan wel inzichtelijk te maken op grond van welke overwegingen betrokkene toch in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen (vgl: Centrale Raad van Beroep, 12 oktober 2006, o.a. LJN: AY9980, 05/4800, 05/6560 WAO).
Met betrekking tot het hierboven vermeld besluit op bezwaar van 20 november 2007 merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het bezwaar tegen het primair genomen besluit van 7 juni 2007 inzake het recht op ziekengeld op en na 8 juni 2007 geen betrekking heeft op de onderhavige arbeids(on)geschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA. De rechtbank acht dan ook geen termen aanwezig om de medische heroverweging zoals die is gedaan door verweerders bezwaarverzekeringsarts Corten d.d. 19 november 2007 in te lezen in onderhavige procedure die betrekking heeft op het beoordelingsmoment d.d. 8 januari 2007.
Het is de rechtbank voorts niet ontgaan, zoals ter zitting met partijen is besproken, dat verweerder het onderzoek in het kader van de Wet AMBER nog niet heeft afgesloten. Een besluitvorming heeft nog niet plaatsgevonden. Wat daar verder ook van moge zijn, ook in deze situatie overweegt de rechtbank dat de onderhavige beslissing op bezwaar, welk in het verlengde ligt van het primair besluit van 22 december 2006, geen betrekking op een AMBER beoordeling. Wel merkt de rechtbank op dat mocht er een voor eiseres positief resultaat volgen uit deze (WAO) beoordeling, verweerder de thans voorliggende beoordeling in het kader van de WIA zal dienen te heroverwegen, mede in het licht van artikel 120 van de WIA.
Wat betreft de medische component van de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling overweegt de rechtbank dat zij, in hetgeen in het beroepschrift en in het aanvullende beroep¬schrift van de kant van eiseres is aangevoerd, onvoldoende aanleiding ziet het bestreden besluit voor onjuist te houden. In dat verband merkt de rechtbank op, dat de beschikbare medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten kunnen bieden voor het oordeel dat verweerder, in navolging van de verzekeringsartsen, de functionele mogelijkheden van eiseres zoals die zijn vastgelegd in de FML van 7 mei 2007 heeft overschat. Ook is de rechtbank niet kunnen blijken dat de verzekeringsarts respectievelijk de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van eiseres niet alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot haar gezondheids¬toestand in aanmerking zouden hebben genomen.
De datum waar het onderhavige geschil betrekking op heeft, is 8 januari 2007.
Het namens eiseres ter zitting ingebrachte rapport van 11 december 2007 van klinisch psycholoog / psychotherapeut Drs. M.G.A. Franken, waarin zijn bevindingen worden weergegeven ten aanzien van een psychologisch onderzoek (vanaf 6 september 2007) is uitgevoerd ruim na de datum in geding en heeft dan ook geen betrekking op de gezondheidstoestand van eiseres op die datum.
Hierop gelet, en zeker nu eiseres zelf geen andersluidende informatie aangaande haar gezondheids¬toestand heeft overgelegd, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder de ten tijde als hier in geding ten aanzien van eiseres vastgestelde beperkingen (fysiek dan wel psychisch) zou hebben onderschat.
Niet kan dan ook worden volgehouden dat verweerders besluit berust op een ontoereikende medische grondslag.
In de gedingstukken is een aantal functies genoemd die eiseres naar het oordeel van verweerder, gelet op de voor hem geldende functionele mogelijkheden, kan vervullen te weten receptionist, balie (Sbc-code 315150), machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122) en productiemedewerker (Sbc-code 111180).
De rechtbank merkt ten aanzien van de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige inzake de geschiktheid van deze functies voor eiseres op dat de bezwaararbeidsdeskundige Habets blijkens zijn rapportage van 5 juni 2007 de functie met Sbc-code 111180 niet heeft getoetst. Daarbij is wellicht sprake van een verschrijving en dient op pagina 8 van zijn rapportage in plaats van Sbc-code 264122 gelezen te worden Sbc-code 111180, doch ook indien dat wordt aangenomen moet worden vastgesteld dat enkele overschrijdingen niet zijn gemotiveerd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het thans bestreden besluit op een niet toereikende motivering berust en derhalve in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep van eiseres, gericht tegen het bestreden besluit van 27 juli 2006 wordt dan ook voor gegrond gehouden.
Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiseres op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden, met name met betrekking tot de medische beoordeling, ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiseres zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan zal hij/zij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake een punt met een waarde van € 322,-- toe voor de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 1 x € 322,-- x 1 = € 322,--.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 wordt vergoed door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 322,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door voornoemde rechtspersoon aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2008 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.