RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 949 WET
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres],
gevestigd te Heerlen, eiseres,
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Directoraat Generaal Arbeidsmarktbeleid en Bijstand),
gevestigd te Den Haag, verweerder.
Datum bestreden besluit: 29 mei 2007
Kenmerk: WBJA/BOBB/07/17171
Behandeling ter zitting: 13 februari 2008
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 29 mei 2007
heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 29 januari 2007 tegen een door verweerder genomen besluit van 20 december 2006 ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 juni 2007 heeft eiseres tegen eerstgenoemd besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 13 februari 2008, waar namens eiseres P.F.M. Simons (bestuurssecretaris) en mr. J.J.A. Bisschops zijn verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. H.P.M. Schenkels en drs. M. de Wit, ambtenaren bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 20 december 2006 heeft verweerder, onder intrekking van het besluit van
3 oktober 2006, de voorlopige subsidie in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) voor het jaar 2007 vastgesteld.
Bij dit besluit is de wachtlijst 2005 van eiseres met 253,1 personen gecorrigeerd, aangezien dit aantal personen volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verwijtbaar op de wachtlijst stond. Dientengevolge werd de taakstelling voor 2007 voor eiseres met 94,1 SE’n (standaardeenheden) verlaagd, op basis waarvan het budget is vastgesteld.
Bij brief van 29 januari 2007 heeft eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Daarbij is aangevoerd, dat in 2005 de gemiddelde wachtlijst 766,09 geïndiceerden bedroeg. In totaal zijn 269 kandidaten geplaatst, inclusief een overrealisatie van 14,34 personen, zodat dit gecorrigeerd 254,66 bedraagt. Volgens verweerder stonden 253,1 personen verwijtbaar langer dan 12 maanden op de wachtlijst. Dit is een persoon minder dan het totaal aantal geplaatsten. Volgens eiseres zal gelet op het gemiddeld aantal plaatsingen, de wachttijd drie jaar zijn. Dit betekent dat in beginsel niemand binnen een tijdsbestek van 12 maanden kan worden geplaatst. Door toepassing van de toegevoegde rekenregel worden van de feitelijke wachtlijst 253,1 personen niet meegeteld bij de bepaling van de taakstelling in 2007. De invulling van de rekenregel heeft een averechts effect op de verkorting van de wachttijd. Eiseres is van mening dat de wijze waarop de motie Verburg is verwerkt niet billijk en redelijk is.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op 8 maart 2007 op het bezwaar te worden gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat de correctie van de wachtlijst overeenkomstig de geldende regelgeving heeft plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder zich –kort samengevat- op het standpunt gesteld dat het door eiseres ervaren averechtse effect van de regelgeving een gevolg is van een niet optimaal adequaat wachtlijstbeheer.
Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe heeft zij verwezen naar het gestelde in het bezwaarschrift. Voorts heeft eiseres betoogd dat de toepassing van de rekenregel in het geval van eiseres buiten toepassing had moeten blijven omdat dit niet leidt tot verkorting van de wachtlijstduur. Volgens eiseres is dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd
.
De beoordeling
Artikel 8 van de Wsw bepaalt:
1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering voor de uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.
2. Het bedrag van de uitkering wordt, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Daarbij wordt overeenkomstig bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur te stellen regels, het bijbehorende minimumaantal arbeidsjaren vastgesteld.
3. Onze Minister kan de hoogte van de uitkering wijzigen voor zover dat verband houdt met een na de datum van vaststelling van de uitkering getroffen maatregel, die voor alle gemeenten gelijk werkt.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de betaling van de uitkering.
Naar aanleiding van de motie Verburg c.s. (Kamerstukken II 2003/2004, 29 200 XV, nr. 46), waarin de regering wordt verzocht in overleg met alle betrokken partijen de wachttijd voor Wsw-geïndiceerden, niet langer dan maximaal 12 maanden te laten duren, is in het vierde lid van artikel 15 van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken (hierna te noemen: Besluit uitvoering) en de daarbij behorende bijlage Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken een rekenregel aan het financieel verdeelmodel toegevoegd.
Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit uitvoering luidt:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
i. gecorrigeerde gemeentelijke wachtlijst: het in het jaar (t-2) voorafgaand aan het jaar (t-1) van de grondslag gemiddeld in standaardeenheden uitgedrukt aantal personen van de wachtlijst, bedoeld in artikel 8, vermeerderd met de overrealisatie in dat jaar (t-2) en verminderd met de onderrealisatie in dat jaar (t-1).
In artikel 15,vierde lid van het Besluit uitvoering is bepaald dat het gemiddeld in standaardeenheden uitgedrukt aantal personen van de wachtlijst, bedoeld in het eerste lid, onder i, wordt berekend door de eindaantallen uitgedrukt in standaardeenheden van de kwartalen van het jaar van de genoemde personen bij elkaar op te tellen en te delen door vier. Personen die langer dan 12 maanden op de wachtlijst staan, waarbij perioden als bedoeld in artikel 8, vierde lid, dat die personen niet beschikbaar zijn voor arbeid buiten beschouwing worden gelaten, worden in deze berekening niet meegenomen. De vorige volzin is alleen van toepassing, voor zover het aantal personen bedoeld in de vorige volzin, groter is dan de mate waarin het aantal personen op de wachtlijst aan het begin van het jaar minus het aantal personen dat in dat jaar anders dan op grond van artikel 5, vijfde lid, onderdeel b, van de wachtlijst is gehaald, het aantal personen overstijgt dat in dat jaar een dienstbetrekking of begeleid werken heeft aanvaard plus de onderrealisatie aan het eind van het jaar. Bij deze berekeningen wordt een persoon die op de wachtlijst is geplaatst gelijkgesteld aan een werknemer met dezelfde arbeidshandicapcategorie die een arbeidsplaats vervult.
Artikel 16, eerste lid, van het Besluit uitvoering bepaalt:
De subsidie aan de gemeente, bedoeld in artikel 8 van de wet, wordt berekend door de subsidie per standaardeenheid, bedoeld in artikel 17, eerste lid, te vermenigvuldigen met het aantal standaardeenheden dat bepaald wordt door de grondslag van de gemeente te verminderen met de gemeentelijke vacatureruimte en te vermeerderen met het product van de landelijke vacatureruimte en de relatieve wachtlijst.
In artikel 17, eerste lid, van het Besluit uitvoering is bepaald dat de subsidie van de standaardeenheid wordt bepaald door het totaal van de voor het subsidiejaar (t) ter uitvoering van de wet beschikbare begrotingsmiddelen, nadat daarop de voor artikel 18, eerste lid, benodigde middelen en andere bij ministeriële regeling vastgestelde middelen in mindering zijn gebracht, te delen door het totaal van de in het subsidiejaar (t) bij de gemeenten te subsidiëren aantal standaardeenheden.
Uit de artikelsgewijze toelichting, p.29 van het Besluit uitvoering, moet worden opgemaakt dat bij de jaarlijkse berekening van de Wsw subsidie voor gemeenten met (de omvang van) de wachtlijst rekening wordt gehouden. Geïndiceerden die langer dan 12 maanden op de wachtlijst staan en ook langer dan 12 maanden beschikbaar waren voor de arbeid worden bij de berekening van de subsidie voor de gemeenten niet langer meegeteld. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de mate waarin een gemeente de personen op de wachtlijst niet hebben kunnen plaatsen gegeven de in het betreffende jaar beschikbare taakstelling. Omdat bij de subsidieverlening wordt uitgegaan van de wachtlijst van het jaar t-2, wordt hiermee feitelijk voor het eerst rekening gehouden bij de subsidieverlening voor het jaar 2007.
De wachtlijst moet door het college van burgemeester en wethouders of het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wsw, adequaat en actief worden beheerd. Dit actieve wachtlijstbeheer wordt volgens verweerder geacht al gedurende vele jaren praktijk te zijn en moet er toe leiden dat voor de werkvoorziening geïndiceerde kandidaten op zo kort mogelijke termijn, in elk geval binnen 12 maanden na de wachtlijstplaatsing in het kader van de Wsw in dienst worden genomen.
Namens eiseres is betoogd dat iedereen die in dienst is genomen een wachttijd op de wachtlijst heeft van meer dan 12 maanden en er, gelet op het toegepaste fifo-beginsel, niemand is geplaatst met een wachttijd van korter dan 12 maanden. In het thans bestreden besluit wordt er ten onrechte van uitgegaan dat wel personen in dienst zijn genomen met een kortere wachttijd dan 12 maanden.
In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat toepassing van de rekenregel leidt tot correctie van de wachtlijstgegevens van het jaar 2005, voor het aantal personen dat verwijtbaar langer dan 12 maanden op de wachtlijst is opgenomen. De taakstelling wordt vervolgens berekend op basis van de gecorrigeerde wachtlijstgegevens 2005. De rekenregel rekent met de door eiseres beschikbaar gestelde en gecertificeerde gegevens. Verweerder heeft aangegeven dat in het kader van de behandeling van het bezwaar uitvoerig is stilgestaan bij de vraag of deze rekenexercitie juist heeft plaatsgevonden. Daarna heeft met betrekking tot de technische aspecten van de berekening nog overleg plaatsgevonden tussen de beleidsdirectie en eiseres. Daarbij is niet gebleken dat de gehanteerde cijfers onjuist zouden zijn of dat toepassing van de rekenregel onjuist zou hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat de hier in geding zijnde subsidieverlening een gebonden beschikking betreft. Hieruit volgt dat verweerder niet de mogelijkheid heeft om (op onderdelen) af te wijken van de regeling of deze buiten toepassing te laten. Hoewel, zoals de rechtbank begrijpt, de rekenregel voor eiseres ongunstig uitpakt, is het, gelet op het bovenstaande, niet mogelijk om toepassing van de rekenregel achterwege te laten.
De rechtbank is niet gebleken dat het thans bestreden besluit in strijd is met de wet, het recht of enig beginsel van behoorlijk bestuur. De door eiseres aangevoerde gronden treffen geen doel, zodat het beroep van eiseres dan ook voor ongegrond moet worden gehouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.V.L. Heuts in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2008
door mr. Heuts voornoemd in tegenwoordigheid van mr. M.A.C. Heyltjes, griffier.
w.g. M. Heyltjes w.g. Heuts
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.