RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 10 april 2008
Zaaknummer : 127219 / KG ZA 08-81
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
1.[EISER SUB 1],
wonende te Heerlen,
eiser sub 1,
procureur mr. R.J.F.H. Weerts,
2.[EISER SUB 2],
wonende te Heerlen,
eiser sub 2,
procureur mr. R.J.F.H. Weerts;
[GEDAAGDE],
wonende te Heerlen,
gedaagde,
procureur mr. F.H.I. Hundscheid. (toevoeging)
1.Het verloop van de procedure
Eiser sub 1 en eiser sub 2, hierna gezamenlijk te noemen: “eisers”, hebben gedaagde bij exploot van 5 maart 2008 gedagvaard in kort geding. Aan de dagvaarding zijn producties gehecht. Op de dienende dag, 20 maart 2008, hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering nader hebben doen toelichten.
Gedaagde heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
Het geschil kan, voor zover van belang kort samengevat, als volgt worden weergegeven.
2.1. Partijen zijn allen woonachtig aan de [adres] te Heerlen. De woning van gedaagde is direct aan de openbare weg gelegen. De woningen van eisers zijn enkel vanaf de openbare weg bereikbaar middels een pad dat direct naast de tuin van gedaagde is gelegen.
Dit pad is sinds jaar en dag breed genoeg om de beiden erven van eisers per auto te bereiken, reden waarom dit pad ook sinds jaar en dag met auto’s wordt bereden.
Eiser sub 1 woont al meer dan twintig jaar aan de [adres] 28 en heeft vanaf het begin via dit pad zijn woning met de auto kunnen bereiken. Eiser sub 2 woont ongeveer twee jaar aan de [adres] 30 en heeft, vanwege het feit dat hij lijdt aan een aandoening waardoor hij in de toekomst in steeds ernstiger mate belemmerd zal worden in zijn mobiliteit, deze woning aangekocht in de wetenschap dat deze woning per auto bereikbaar is en beschikt over een opstelplaats voor auto’s op het eigen perceel.
2.2. Medio augustus/september 2007 is er tussen partijen discussie ontstaan omtrent het gebruik van dit pad. Gedaagde was van mening dat eisers te vaak gebruik maakten van dit pad, welk gebruik voor hem tot overlast leidt. De discussie mondde uiteindelijk uit in een geschil, omdat met gedaagde niet viel te praten over een minnelijke regeling. Gedaagde heeft vervolgens zonder overleg en bovendien zonder recht en belang een container en een paaltje geplaatst zodat het pad definitief niet langer doorgankelijk is voor de auto’s van eisers. Eisers hebben zich derhalve genoodzaakt gevoeld om zich in kort geding tot de voorzieningenrechter te wenden en stellen spoedeisend belang te hebben bij hun vordering:
dat gedaagde bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad wordt bevolen om binnen twee werkdagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zorg te dragen voor verwijdering van de paal en de container van de litigieuze buurweg en deze, alsmede enig ander obstakel, verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
2.3. De vordering wordt door gedaagde weersproken, waartoe wordt verwezen naar de ter terechtzitting voorgedragen, en vervolgens aan de stukken toegevoegde, pleitnota. Op het verweer wordt, voor zover van belang bij de beoordeling ingegaan.
3.1. Om aan te tonen dat eisers geen enkel belang hebben bij hun vorderingen in kort geding, laat staan een spoedeisend belang, is de raadsman van gedaagde naar de brandweerkazerne te Heerlen getogen om aldaar vast te stellen dat brandweerwagens aantoonbaar te breed zijn voor de litigieuze weg. Ook de in Heerlen ingezette ambulances van het type Mercedes Sprinter 316 CDI zijn volgens gedaagde aantoonbaar te breed. Volgens gedaagde kunnen eisers dus sowieso nooit via deze weg door hulpdiensten worden bereikt. Ook het door eisers gestelde risico voor krassen op hun auto’s in het geval zij hun auto’s op de openbare weg zouden moeten parkeren wordt door gedaagde niet als belang aangemerkt en evenmin het bezwaar dat eisers 50 meter met hun aankopen moeten lopen na het uitladen van hun auto’s. Gedaagde stelt dat uit de keuze voor de bestrating met stoeptegels reeds blijkt dat deze weg nooit en te nimmer is bedoeld voor zwaar gemotoriseerd verkeer als auto’s .Volgens gedaagde is de spoedeisendheid derhalve volstrekt onvoldoende gemotiveerd, zodat deze vorderingen dienen te worden afgewezen.
3.2. De voorzieningenrechter wijst dit betoog van de hand. Gedaagde gaat te zeer voorbij aan het feit dat eisers het zwaartepunt van hun vordering leggen bij hun stelling dat er sprake is van inbreuk op een recht dat zij als buren sinds jaar en dag genieten en dat zij spoedeisend belang hebben bij herstel van de situatie in de toestand zoals deze sinds jaar en dag was. Dat eisers naast de overige door hen genoemde feiten en omstandigheden als voorbeeld noemen dat zij door de container en het paaltje niet adequaat bereikbaar zijn voor hulpdiensten wordt door gedaagde ten onrechte aangegrepen om het zwaartepunt te verleggen naar de bereikbaarheid voor hulpdiensten. De voorzieningenrechter neemt dan ook een voldoende spoedeisend belang aan en gaat over tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
3.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gevorderde alleen dán kan worden toegewezen indien waarschijnlijk of voldoende aannemelijk is dat de vordering ook in een eventueel bodemgeschil zal worden toegewezen en overweegt dienaangaande als volgt.
3.4.Voor een behoorlijke exploitatie van een erf is het noodzakelijk dat er een verbinding bestaat tussen dit erf en een in de nabijheid daarvan gelegen openbare weg. Het is dus voor de hand liggend dat de eigenaar van een dergelijk erf dat een zodanige verbinding mist van zijn buren verlangt dat zij hem die verbinding verschaffen.
Tussen partijen staat vast dat, toen de verschillende woningen in de jaren zeventig van de vorige eeuw door de toenmalige mijnindustrie aan particulieren zijn verkocht, in een akte houdende algemene bepalingen bij de koopovereenkomst anno 1972 (productie 2 bij de dagvaarding) een bepaling aangaande de litigieuze weg is opgenomen. Voor zover van belang luidt deze bepaling als volgt:
“Voor zover in het verkochte geen gedeelte van een gemeenschappelijk voetpad (of weg) is begrepen, doch het verkochte wel grenst aan dit buurpad (deze buurweg) heeft de koper het recht van dit buurpad (deze buurweg) gebruik te blijven maken als uitweg in de zin van de artikelen 715 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (…)”
Deze bepaling is gelet op de producties 3 en 4 bij de dagvaarding van toepassing verklaard op de koopovereenkomsten van eisers. Ook gedaagde erkent aan deze algemene bepalingen bij de koopovereenkomst te zijn gebonden.
3.5. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat eisers aanhaken bij de klassieke figuur van de “buurweg”, nu deze kwalificatie letterlijk volgt uit de bewoordingen die tussen haakjes in het beding zijn opgenomen, doch is niettemin van oordeel dat het in dezen een “noodweg” betreft nu, gelet op de omstandigheid dat het ingesloten erven betreft, voornoemd beding er kennelijk toe strekt uitwerking te geven aan de partijbedoeling dat een uitweg wordt verleend naar de openbare weg en het beding bovendien verwijst naar het voormalige artikel 715 van het oud BW dat zag op de noodweg.
3.5.1. Gedaagde erkent dat hij in zijn macht als eigenaar mag worden beperkt en een noodweg op het eigen perceel moet dulden, maar betwist dat hij moet dulden dat eisers met hun auto’s over de noodweg mogen rijden nu hij daardoor in het genot van zijn eigendom wordt beperkt. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat eisers het recht niet hebben om te eisen dat zij met de auto over de noodweg mogen rijden, nu de omvang van het gebruik van de noodweg nooit is vastgelegd. Voornoemde bepaling in de notariële akte geeft immers géén omschrijving van het gebruik dat wordt toegestaan. Er zal volgens gedaagde dus moeten worden nagegaan welke omvang de beperking van zijn eigendomsrecht heeft.
In dat kader stelt gedaagde dat artikel 5:57 BW, dat thans de noodweg regelt, geen enkel aanknopingspunt biedt, nu daarin als enige eis wordt gesteld dat het ingesloten erf via de noodweg “zo snel mogelijk” de openbare weg moet kunnen bereiken. Daaruit volgt volgens gedaagde niet het recht om te eisen dat met de auto de openbare weg via de noodweg moet kunnen worden bereikt.
3.5.2.Voor het antwoord op de vraag naar de omvang van de inbreuk op het eigendomsrecht aan de zijde van gedaagde haakt gedaagde tevens aan bij de daarop betrekking hebbende jurisprudentie en trekt daaruit de conclusie dat al vrij snel een “behoorlijke” exploitatie wordt aangenomen. Dat het voor een behoorlijke exploitatie noodzakelijk zou zijn dat men met de auto over de noodweg moet kunnen rijden en de auto voor de huisduur moet kunnen parkeren bestrijdt gedaagde met klem.
3.6. Anders dan gedaagde stelt is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omvang van het gebruik van de litigieuze noodweg moet worden bepaald aan de hand van de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoelingen die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Daaruit volgt dat, nu de omvang van het gebruik van de noodweg niet letterlijk volgt uit de gebezigde bewoordingen in de notariële akte, het gebruik dient te worden afgeleid uit de strekking van de overige partijafspraken en de wijze waarop partijen het gebruik sedert jaren invulling hebben gegeven.
Tussen partijen staat vast dat eisers hun recht om de noodweg te gebruiken ontlenen aan de in hun koopovereenkomsten van toepassing verklaard zijnde algemene verkoopvoorwaarden en dat op die wijze uitwerking is gegeven aan de partijbedoeling dat een uitweg wordt verleend naar de openbare weg aan de betrokken contractspartijen en diens rechtsopvolgers. Ten behoeve van andere kopers werd het recht van “buurweg”gevestigd. Ook staat vast dat deze noodweg sinds jaar en dag breed genoeg is om met de auto te berijden en dat de noodweg al lange tijd als zodanig wordt gebruikt, nu eiser sub 1 daar al meer dan twintig jaar woont en reeds bij de aanvaarding van zijn woning constateerde dat gebruik van de noodweg met de auto tot het normale gebruik van de noodweg werd aanvaard. Eisers stellen dat gedaagde gedurende de acht jaren dat hij aan de [adres] 26 heeft gewoond nimmer heeft geklaagd over het feit dat eiser sub 1, en later eiser sub 2, hun auto’s op hun percelen parkeerden en via de noodweg aansluiting genoten met de openbare weg. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat gebruik van de noodweg met auto’s sedert het tot stand komen voornoemde algemene bepalingen in 1972 kennelijk de partijbedoeling is geweest en dat gebruik met auto’s derhalve is bedoeld als behorend tot het normale gebruik. De omvang van de noodweg, dat wil zeggen de omvang van de beperking van het eigendomsrecht van gedaagde, houdt derhalve mede in het dulden van het gebruik van de noodweg met auto’s. De voorzieningenrechter acht het derhalve voorshands voldoende aannemelijk dat ook een bodemrechter zal oordelen dat gedaagde, door zonder overleg een paaltje en een container te plaatsen, waardoor hij een einde heeft gemaakt aan een sinds meer dan twintig jaar bestaand gebruik van de noodweg met auto’s, op onrechtmatige wijze zijn eigen belangen heeft laten prevaleren boven de belangen van eisers en dat hij dientengevolge gehouden is tot herstel van de doorgang in de vorige toestand.
3.7. Gelet op al het voorgaande zullen de gevraagde voorzieningen worden toegewezen, met dien verstande dat, gelet op de beoordeling, anders dan in het petitum van de dagvaarding staat opgenomen, in het dictum de litigieuze weg zal worden aangeduid als “noodweg” en de gevorderde dwangsom zal worden verminderd tot € 200,00 per dag en gemaximeerd tot
€ 10.000,--. Gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
beveelt gedaagde om binnen twee werkdagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zorg te dragen voor verwijdering van de paal en de container van de litigieuze noodweg en deze, alsmede enig ander obstakel, verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,00;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van eisers begroot op € 85,44 aan kosten exploot, € 254,00 aan vast recht en € 816,00 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen;.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.Ph. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdP