RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700591-07
Datum uitspraak: 2 april 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 24 september 2007 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een breekijzer, in elk geval met een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [Naam slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of meermalen, althans eenmaal, (met een stok en/of een ketting (in een tas)) op het lichaam van die [Naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
zij op of omstreeks 24 september 2007 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om aan een persoon genaamd [Naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een breekijzer, in elk geval met een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [Naam slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of meermalen, althans eenmaal, (met een stok en/of een ketting (in een tas)) op het lichaam van die [Naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het subsidiaire feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht naar de maatstaf van twee uren per dag, waarvan zestig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft de rechtbank primair gevraagd de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij de rechtbank -kort gezegd- gevraagd, indien de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaart, de op te leggen taakstraf enigszins te beperken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De nadere overwegingen aangaande de vrijspraak
Primair en subsidiair:
Noch op basis van het onderzoek ter terechtzitting noch op basis van het dossier is komen vast te staan dat de verdachte wist of kon vermoeden dat [Naam medeverdachte2] een breekijzer had meegenomen naar de woning van [Naam slachtoffer]. Het gebruik van dit breekijzer door [Naam medeverdachte2], te weten het hiermee meermalen slaan tegen het lichaam van voornoemde [Naam slachtoffer], kan daardoor niet aan de verdachte worden toegerekend.
Zowel de verdachte als haar medeverdachte [Naam medeverdachte] hadden ieder een kandelaar meegenomen naar de woning van [Naam slachtoffer]. Niet gebleken is dat deze kandelaar(s) zijn gebruikt bij het slaan van [Naam slachtoffer].
Voorts is, met name op grond van het onderzoek ter terechtzitting, niet gebleken dat het in beslag genomen stuk bezemsteel is meegenomen naar de woning van [Naam slachtoffer], laat staan dat het daar ten aanzien van [Naam slachtoffer] is gebruikt.
Wel is komen vast te staan dat de verdachte meermalen [Naam slachtoffer] met een stoffen tas met daarin een ketting met daaraan een (musketon)haak heeft geslagen.
Niet zijn komen vast te staan het soort materiaal waarvan deze ketting en (musketon)haak zijn gemaakt noch de omvang of het gewicht van deze ketting en (musketon)haak. De verdachte heeft ter terechtzitting over deze ketting en (musketon)haak verklaard dat deze van een iets zwaardere soort waren dan kettingen met haken die wel worden gebruikt om een portemonnee aan een broekriem vast te maken. De betreffende ketting en (musketon)haak zijn niet bij het opsporingsonderzoek gevonden. Ook de in het dossier opgenomen foto’s van de op de rug van [Naam slachtoffer] geconstateerde verwondingen verschaffen geen duidelijkheid over materiaal, omvang en gewicht van deze ketting en (musketon)haak, dit nog daargelaten dat in het dossier niet met zekerheid het antwoord op de vraag is te vinden of een of meer op de foto’s waar te nemen letsels door het slaan met een ketting met daaraan een (musketon)haak zijn veroorzaakt.
De rechtbank heeft zich derhalve geen oordeel kunnen vormen over de geschiktheid van deze voorwerpen om, door hiermee op het lichaam van [Naam slachtoffer] te slaan, de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel bij [Naam slachtoffer] teweeg te kunnen brengen.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- gelast de teruggave aan de verdachte voornoemd van de onder haar in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een afgebroken stuk bezemsteel en een zilverkleurige kandelaar.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.F.W. Huinen , voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. F.C.B. van Wijmen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 2 april 2008, zijnde mr. F.C.B. van Wijmen buiten staat het vonnis mede te onderteken.