RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700744-07
Datum uitspraak: 2 april 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de PI “De Berg” te Arnhem.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, verdachte, op of omstreeks 7 december 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Naam slachtoffer1] en/of [Naam slachtoffer2] en/of [Naam slachtoffer3] en/of de [Naam slachtoffer4] te dwingen tot het tenietdoen van een inschuld, met voormeld oogmerk tegen/aan voornoemde [Naam slachtoffer1] (telefonisch) heeft gezegd/meegedeeld: "Ik beloof u dit. Voor iedere dag dat na 17 december 2007 loonbeslag wordt gelegd, schiet ik een kind dood. Ik loop gewoon een crèche binnen, trek mijn geweer en begin te schieten. Nogmaals dat verzeker ik u dat ik dit ga doen" en/of opzettelijk dreigend tegen/aan [Naam slachtoffer2] gezegd/meegedeeld (zakelijk weergegeven) dat als het gelegde beslag op zijn, verdachtes, loon niet zou worden opgeheven hij, verdachte, de/een kinderopvang in brand zou steken, althans woorden van dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 7 december 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk tegen./aan [Naam slachtoffer1] (telefonisch) gezegd/meegedeeld: "Ik beloof u dit. Voor iedere dag dat na 17 december 2007 loonbeslag wordt gelegd, schiet ik een kind dood. Ik loop gewoon een crèche binnen, trek mijn geweer en begin te schieten. Nogmaals dat verzeker ik u dat ik dit ga doen" en/of opzettelijk dreigend tegen/aan [Naam slachtoffer2] heeft gezegd/meegedeeld (zakelijk weergegeven) dat als het gelegde beslag op zijn, verdachtes, loon niet zou worden opgeheven hij, verdachte, de/een kinderopvang in brand zou steken, althans woorden van dreigende aard of strekking;.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 7 december 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Naam slachtoffer1] en [Naam slachtoffer3] te dwingen tot het tenietdoen van een inschuld, met voormeld oogmerk tegen/aan voornoemde [Naam slachtoffer1] (telefonisch) heeft gezegd/meegedeeld: "Ik beloof u dit. Voor iedere dag dat na 17 december 2007 loonbeslag wordt gelegd, schiet ik een kind dood. Ik loop gewoon een crèche binnen, trek mijn geweer en begin te schieten. Nogmaals dat verzeker ik u dat ik dit ga doen", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De nadere overweging aangaande de partiële vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Aan de verdachte is onder primair onder meer ten laste gelegd dat hij bedreigende woorden heeft geuit jegens [Naam slachtoffer2] en de [Naam slachtoffer4]. [Naam slachtoffer2] heeft hiervan aangifte gedaan. De verdachte heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris en ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting ontkend tegen [Naam slachtoffer2] te hebben gezegd -zakelijk weergegeven- dat als het gelegde beslag op zijn loon niet zou worden opgeheven, hij de of een kinderopvang in brand zou steken. De aangifte van [Naam slachtoffer2] wordt niet ondersteund door enig ander materiaal uit het dossier. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting is geen aanvullend materiaal verkregen. De rechtbank overweegt ook nog dat de getuige [Naam getuige] bij de politie heeft verklaard geen bedreigende woorden te hebben gehoord, maar wel uitlatingen waardoor hij zich ongemakkelijk voelde. De rechtbank zal daarom de verdachte partieel vrijspreken van het primair ten laste gelegde, namelijk voorzover dit betreft het uiten van bedreigende woorden jegens [Naam slachtoffer2] en/of de [Naam slachtoffer4] Nederland.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog- psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige, daarbij geassisteerd door mevrouw Vermeer-Bronnenberg, psycholoog, een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. Van dat onderzoek heeft genoemde gedragsdeskundige een rapport, gedateerd 26 februari 2008, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit een forensisch ambulante behandeling betekent.
De raadsman heeft, verwijzend naar de omstandigheden waaronder de bedreiging tegen het slachtoffer [Naam slachtoffer1] werd geuit, de gemoedstoestand waarin de verdachte daarbij verkeerde, en, in het verlengde daarvan, de persoon van de verdachte, betoogd dat een vrijheidsstraf van aanmerkelijk kortere duur dan is gevorderd in de rede ligt, en dat zonodig een substantieel gedeelte van die vrijheidstraf in voorwaardelijke vorm zou kunnen worden opgelegd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
enerzijds
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving,
- het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is, bezien ook in het licht van de omstandigheid dat in het recente verleden in het buitenland op diverse scholen studenten en ook leerkrachten onverhoeds en in het wilde weg, met gebruikmaking van vuurwapens, om het leven zijn gebracht,
anderzijds
- de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van achttien maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot twaalf maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het meewerken aan een poliklinische behandeling in het kader van terugvalpreventie;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. J.F.W. Huinen en mr. F.C.B. van Wijmen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 2 april 2008, zijnde mr. F.C.B. van Wijmen buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.