ECLI:NL:RBMAA:2008:BD1870

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
277813 CV EXPL 07-7968
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.A.F. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst met arbeidsongeschikte werkneemster niet rechtsgeldig door misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Maastricht op 14 mei 2008 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van een beëindigingsovereenkomst tussen een werkneemster en haar werkgever, Optical Retail Group B.V. De werkneemster, die sinds 2 augustus 2006 arbeidsongeschikt was, stelde dat de overeenkomst niet rechtsgeldig was omdat er sprake was van een wilsgebrek en misbruik van omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende zorgvuldigheid had betracht en dat de werkneemster zich in een kwetsbare positie bevond door haar arbeidsongeschiktheid en labiele geestestoestand, die voor de werkgever kenbaar waren. De kantonrechter concludeerde dat de beëindigingsovereenkomst niet geldig was, omdat de werkneemster niet in staat was om de gevolgen van de overeenkomst volledig te overzien. De rechter oordeelde dat de werkgever niet had voldaan aan de zorgplicht die van een goed werkgever verwacht mag worden, en dat de werkneemster niet adequaat was geïnformeerd over de risico's van de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot het doorbetalen van het salaris van de werkneemster en tot wedertewerkstelling zodra zij weer arbeidsgeschikt is. Tevens werd de werkgever verplicht om de werkneemster als arbeidsongeschikt aan te melden bij het UWV, op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolnr.: 277813 CV EXPL 07-7968
Typ.: CJ
Coll.:
Vonnis van de kantonrechter d.d. 14 mei 2008
inzake
[eiseres]
[woonplaats]
toevoeging 1DX9328 d.d. 29 augustus 2007, eigen bijdrage € 46,00
gemachtigde mr. W.G.M.M. van Montfort te Heerlen
eiseres,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Optical Retail Group B.V.
gevestigd en kantoorhoudende Papland 21
6206 CK Gorinchem
gemachtigde mr. N.W.L. Nijkamp te Nijmegen
gedaagde.
1. Het verdere verloop van de procedure
De bij het tussenvonnis van 16 januari 2008 gelaste comparitie van partijen heeft op 19 maart 2008 plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingevoegd.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De verdere motivering
2.1 feiten en omstandigheden
2.1.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
2.1.2 [eiseres] geboren op 21 oktober 1974, is op 6 juli 2000 bij Optical Retail Group B.V., verder te noemen Het Huis, in dienst getreden en was werkzaam in de functie van verkoopmedewerker optiek, tegen een salaris van laatstelijk € 1.438,42 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, op basis van een 35-urige werkweek. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor Optiekbedrijven van toepassing.
2.1.3 [eiseres] heeft zich vanwege privé gerelateerde problemen op 2 augustus 2006 ziek gemeld tijdens haar zwangerschapsverlof dat op 18 augustus 2006 zou eindigen. Op 9 augustus 2006 is [eiseres] op het consult van de bedrijfsarts van Het Huis geweest. Naar aanleiding daarvan heeft de bedrijfsarts op 10 augustus 2006 aan Het Huis zijn bevindingen schriftelijk gerapporteerd:
Werkgerelateerd: nee
Beperkingen/mogelijkheden: Beperkt in het sociaal en persoonlijk functioneren, met name in verdelen en vasthouden van de aandacht, concentratie en inzicht in eigen kunnen. Energetische en conditionele beperkingen. Kan moeilijk omgaan met conflict- en stresssituaties. Kan moeilijk omgaan met druk en drukte. “(….)”
Reintegratieadvies:
- Op dit moment acht ik haar niet in staat om arbeid te verrichten.
- Het lijkt me wel verstandig dat ze op korte termijn behandeling gaat krijgen.
- Daarom wil ik voorstellen om haar in aanmerking te laten komen voor een psychologische interventie.
- Ik zal u hiervoor een interventievoorstel doen toekomen.
2.1.4 [eiseres] is vanaf 30 november 2006 onder psychiatrische behandeling van Atrium Medisch Centrum Parkstad te Kerkrade. Tijdens haar ziekte heeft tussen [eiseres] en de bedrijfsarts regelmatig contact (consulten) plaatsgevonden. De consulten zijn ook steeds door de bedrijfsarts gerapporteerd aan Het Huis en zijn als producties in dit geding gebracht. Uit de verslaglegging van de consulten blijkt dat de bedrijfsarts op 21 maart 2007 [eiseres] nog steeds volledig arbeidsongeschikt acht. [eiseres] heeft pogingen ondernomen om haar werk gedeeltelijk op arbeidstherapeutische basis te hervatten, echter die pogingen hebben geen resultaat gehad.
2.1.5 De gevoerde gesprekken op 1 juni 2007 en 15 juni 2007 hebben op 26 juli 2007 geresulteerd in een door Het Huis opgestelde – en door partijen ondertekende -beëindigingsovereenkomst, gedateerd 18 juni 2007, waarin partijen verklaren dat de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2007 met wederzijds goedvinden eindigt en dat Het Huis aan [eiseres] een eenmalige vergoeding van € 1.553,49 zal betalen. Op verzoek van [eiseres] zou onderdeel 5 van de preambule van die overeenkomst - waarin stond vermeld“Werkneemster heeft verklaard zich te realiseren welke gevolgen een beëindiging van de arbeidsovereenkomst mogelijk voor haar heeft, waaronder het verlies van de aanspraak op loon. Werkneemster is bereid deze gevolgen te aanvaarden”- nog worden geschrapt. Na ontvangst van de definitieve beëindigingsovereenkomst op 31 juli 2007, heeft [eiseres] zich tot het CWI gewend, waar haar werd medegedeeld dat zij mogelijk geen aanspraak kon maken op een uitkering.
2.1.6 Bij brief van haar gemachtigde d.d. 10 augustus 2007 heeft [eiseres] een beroep gedaan op de nietigheid van de beëindigingsovereenkomst op grond van misbruik van omstandigheden.
2.2 het geschil
2.2.1 De vraag die partijen verdeeld houdt is, of de tussen hen gesloten beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig is.
2.2.2 [eiseres] stelt dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd, omdat er sprake is van een wilsgebrek. Het Huis had moeten verifiëren of [eiseres] wel voldoende compos mentis was om de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst volledig te kunnen voorzien. Bovendien stelt [eiseres] dat er sprake is van een opzegverbod omdat zij arbeidsongeschikt was en nog steeds is. Het Huis mocht er derhalve niet op vertrouwen dat de beëindigingsovereenkomst met de werkelijke wil van [eiseres] overeenkwam zodat de overeenkomst niet tot stand is gekomen in de zin van artikel 3:35 BW. Mocht een overeenkomst tot stand zijn gekomen, dan is deze volgens [eiseres] - onder de gegeven omstandigheden, te weten haar afhankelijke positie, haar arbeidsongeschiktheid / labiele geestestoestand en haar onervarenheid in kwesties als deze - vernietigbaar wegens misbruik van omstandigheden. Voorts is [eiseres] van mening dat Het Huis onvoldoende informatie heeft verstrekt over het recht op uitkering en op de risico’s van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
2.2.3 Op grond hiervan vordert [eiseres] voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd omdat de litigieuze vaststellingsovereenkomst d.d. 15 juni 2007 niet tot stand is gekomen, althans nietig is wegens het onthouden van een wilsovereenstemming, zodat sprake is van een wilsgebrek;
b) tot betaling van het aan [eiseres] toekomende salaris tijdens ziekte ad € 1.438,42 bruto per maand exclusief vakantiegeld vanaf 1 augustus 2007 tot de datum dat de arbeidsovereenkomst op een reguliere wijze eindigt, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
c) tot betaling van € 1.625,58 bruto per maand vanaf datum indiening van dit verzoek om de gevraagde voorzieningen, op de voet van art. 7:616 BW;
d) Het Huis te bevelen tot aanmelding van [eiseres] als arbeidsongeschikt bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) conform de Wet Poortwachter, althans van 15 juni 2007, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
e) tot wedertewerkstelling van [eiseres] in de functie van verkoopster bij Het Huis, zodra [eiseres] weer arbeidsgeschikt is;
f) tot betaling van de proceskosten.
2.2.4 Het Huis stelt zich echter op het standpunt dat overeenstemming is bereikt over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het dienstverband tussen partijen zou worden beëindigd. [eiseres] heeft zelf op een einde van de arbeidsovereenkomst aangestuurd. [eiseres] heeft meermalen duidelijk en ondubbelzinnig verklaard dat het aanbod van Het Huis om de arbeidsovereenkomst te beëindigen werd aanvaard. Het Huis stelt dat er geen reden was om aan te nemen dat [eiseres] niet compos mentis was. Door de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst heeft [eiseres] bij Het Huis het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij instemde met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. Nader onderzoek door Het Huis was niet nodig. Het Huis heeft overigens wel nader onderzoek verricht. Bovendien heeft Het Huis aan [eiseres] de gelegenheid gegeven juridisch advies in te winnen, van welke gelegenheid [eiseres] gebruik heeft gemaakt. Tevens stelt Het Huis zich op het standpunt dat zij voldoende inlichtingen heeft verstrekt over onder andere de door [eiseres] te verkrijgen WW-uitkering en over de versoepeling van de WW per 1 oktober 2006 ten aanzien van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Zo stelt zij dat met [eiseres] een duidelijke afspraak was gemaakt dat zij zich tot het UWV zou wenden voor de aanvraag van een WW-uitkering. [eiseres] wist dat zij zich pas na toewijzing van een WW-uitkering ziek kon melden bij het UWV om haar uitkering niet in gevaar te brengen.
2.3 de beoordeling
2.3.1 De kantonrechter is van oordeel dat het vereiste van een deskundigenverklaring ex artikel 7:629a BW in casu niet geldt. Immers, Het Huis heeft erkend dat [eiseres] vanaf 2 augustus 2006 arbeidsongeschikt is. Bovendien heeft de bedrijfsarts [eiseres] na het consult op 21 maart 2007 nog steeds volledig arbeidsongeschikt geacht. De verslaglegging van de consulten is gerapporteerd aan Het Huis, zodat zij op de hoogte was van de arbeidsongeschiktheid van [eiseres]. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] na 21 maart 2007 door de bedrijfsarts hersteld is verklaard. De kantonrechter oordeelt dat aan de hersteldmelding van [eiseres] door Het Huis geen betekenis toekomt, nu hieraan geen medisch advies ten grondslag lag en die melding ertoe strekte om [eiseres] in de gelegenheid te stellen een WW-uitkering aan te vragen. Verder heeft [eiseres] op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden verricht. Volgens haar eigen stelling heeft Het Huis gestreefd naar re-integratie eerste spoor en later het tweede spoor. Naar het oordeel van de kantonrechter kan hieruit worden afgeleid dat Het Huis zich ook op het standpunt stelde dat [eiseres] arbeidsongeschikt was. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat Het Huis de arbeidsongeschiktheid heeft betwist. Nu er in casu geen geschil bestaat over de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] brengt dit met zich mee dat het ter zake door Het Huis gevoerde verweer geen doel kan treffen.
2.3.2 De vraag in onderhavig geschil of de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig is, dient naar het oordeel van de kantonrechter ontkennend te worden beantwoord. De kantonrechter acht daarbij de volgende feiten en omstandigheden van belang.
2.3.3 Allereerst dient er in casu rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat [eiseres] ten tijde van de gevoerde gesprekken en de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst arbeidsongeschikt was. Het Huis was van de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] en haar privé problemen op de hoogte. De overgelegde stukken - waaronder de rapportages van de bedrijfsarts (geciteerd onder 2.1.3), de schriftelijke verklaring van de huisarts d.d. 22 november 2007 (hevige burn-out klachten vanaf 15 juli 2007 en niet in staat om volledig te functioneren) en de verklaring van de afdeling psychiatrie van Atrium Medisch Centrum Parkstad te Kerkrade d.d. 10 december 2007 – geven inzicht in de aard van de ziekte van [eiseres] te weten hevige burn-out klachten, ernstige spanningsklachten, slecht tegen druk opgewassen.
2.3.4 Voorts acht de kantonrechter hierbij ook nog van belang de eigen bevindingen van de leidinggevende de heer en personeelsfunctionaris mevrouw. De kantonrechter verwijst in dit verband naar het verslag d.d. 2 maart 2007 van de heer overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord, waarin hij zijn bevindingen als volgt verwoord:
“(….)” Ze was erg geëmotioneerd, gebruikt de bovenstaande medicijnen en voelt zich daar heel vlak bij als ze deze niet gebruikt loopt haar emotie erg ver uiteen en raakt ze de draad kwijt. Ze kan moeilijk op dit moment dingen onthouden.
(…..) Ze komt erg labiel over en het ziet er uit haar beleving de situatie vrij uitzichtloos uit.
In de gespreksnotitie d.d. 29 augustus 2007 van mevrouw, overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord, staat vermeld:
Gezien de historie kunnen we moeilijk op haar mondelinge toezeggingen en afspraken vertrouwen.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat gelet op deze situatie – te weten de aard van de ziekte in combinatie met de eigen bevindingen van de heer en mevrouw – behoedzaamheid en terughoudendheid van werkgeefster Het Huis zeer gepast was. Reeds vanwege die arbeidsongeschiktheid verkeerde [eiseres] in een kwetsbare positie.
2.3.5 Verder vindt de kantonrechter relevant dat Het Huis wist dat het voor [eiseres] essentieel was dat zij geen nadelige gevolgen van de beëindiging van het dienstverband zou ondervinden. Dit blijkt onder andere uit het feit dat op verzoek van [eiseres] onderdeel 5 van de preambule van de beëindigingsovereenkomst is geschrapt. Deze nadelige gevolgen zouden volgens Het Huis worden ondervangen door een hersteldverklaring van [eiseres] door Het Huis, zodat [eiseres] aanspraak zou kunnen maken op een WW-uitkering respectievelijk ZW-uitkering. In verband daarmee heeft Het Huis, in de persoon van haar personeelsfunctionaris, [eiseres] aangeraden zich na de beëindigingsdatum (1 augustus 2007) bij het CWI te melden voor een WW-uitkering en zich na verloop van enkele weken bij het CWI ziek te melden. Verder heeft Het Huis haar medegedeeld dat zij, mede gelet op een wetswijziging per 1 oktober 2006, een dergelijke uitkering zou ontvangen.
2.3.6 Vorenbedoeld risico - het niet in aanmerking komen voor een WW- c.q. ZW-uitkering - heeft zich na de beëindiging van het dienstverband verwezenlijkt. Immers het UWV heeft middels brief d.d. 17 december 2007 aan [eiseres] bericht:
“(….)” Wij hebben vastgesteld dat uw dienstverband tijdens uw ziekte is beëindigd. U en uw werkgever zijn hiermee allebei akkoord gegaan. Als dit niet was gebeurd, had u nu loon ontvangen. U doet dus onnodig een beroep op een Ziektewetuitkering. Daarom ontvangt u geen Ziektewetuitkering.
2.3.7 De kantonrechter oordeelt dat het UWV met deze brief aangeeft dat er in casu sprake is van een benadelingshandeling door [eiseres] nu zij heeft ingestemd met een beëindiging van haar arbeidsovereenkomst terwijl voor Het Huis nog een verplichting tot loondoorbetaling bestond. Immers, op grond van artikel 29 lid 1 Ziektewet ligt het primaat van de inkomensvoorziening bij ziekte bij de werkgever; het ziekengeld wordt in beginsel niet uitbetaald zolang de werknemer aanspraak heeft op loondoorbetaling op grond van artikel 7:629 BW. De werkgever is op grond van laatstgenoemd artikel namelijk verplicht om twee jaar lang het loon door te betalen. Nu Het Huis heeft aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft Het Huis zich onttrokken aan haar loondoorbetalingsverplichting gedurende het tweede ziektejaar. Anders gezegd, de beëindigingsovereenkomst was in hoge mate nadelig voor [eiseres]. Door in te stemmen met deze door Het Huis bedachte en op papier gezette beëindigingsovereenkomst heeft [eiseres] afstand gedaan van haar ontslagbescherming (opzegverbod bij ziekte) en haar aanspraak op een WW- of ZW-uitkering. Vast staat naar het oordeel van de kantonrechter dat [eiseres] zich van die nadelige gevolgen, waarop zij door Het Huis in elk geval niet (duidelijk) is gewezen, niet (goed) bewust is geweest. Het feit dat Het Huis haar niet heeft gewezen op het risico dat zij niet in aanmerking zou komen voor een WW-uitkering c.q. ZW-uitkering omdat zij arbeidsongeschikt was, weegt naar het oordeel van de kantonrechter des te zwaarder nu Het Huis wist dat [eiseres] in het kader van de beëindigingsovereenkomst haar rechten op een WW- en/of ZW-uitkering wilde veiligstellen.
2.3.8 De kantonrechter is verder van oordeel dat [eiseres] niet kan worden verweten dat zij vertrouwde op de deskundigheid van Het Huis. [eiseres] mocht in beginsel afgaan op de juistheid van de door Het Huis, in de persoon van personeelsfunctionaris , gedane mededeling omtrent haar rechten op een WW- c.q. ZW-uitkering. Dat die mededeling onjuist is, komt voor rekening van Het Huis.
2.3.9 Daar komt nog bij dat naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende is gebleken dat [eiseres] enige tijd heeft gehad om juridisch advies in te winnen over het beëindigingsvoorstel van Het Huis. Op 1 juni 2007 heeft namelijk een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds haar leidinggevende en personeelsfunctionaris, met als doel het bespreken van andere re-integratiemogelijkheden van [eiseres]. Tevens is gesproken over de mogelijkheid om het dienstverband met [eiseres] te beëindigen. Tijdens een vervolggesprek op 15 juni 2007 hebben partijen gesproken over een beëindiging van het dienstverband. Op 26 juli 2007 heeft Het Huis een door haar opgestelde beëindigingsovereenkomst, gedateerd 18 juni 2007, aan [eiseres] voorgelegd, welke overeenkomst [eiseres] voor het eerst zag en ondertekend heeft. Op verzoek van [eiseres] zou onderdeel 5 van de preambule van die overeenkomst nog worden geschrapt. [eiseres] verkeerde in de veronderstelling dat zij na ontvangst van de definitieve overeenkomst op 31 juli 2007 nog in de gelegenheid zou worden gesteld om deze overeenkomst met het CWI en een advocaat te bespreken. Deze veronderstelling komt de kantonrechter niet onjuist voor, daarbij mede rekening houdend met de toestand van [eiseres] en haar ondeskundigheid in deze. De kantonrechter merkt in dit kader nog op dat het bezwaarlijk is dat Het Huis niet daadwerkelijk heeft gecheckt of [eiseres] juridische bijstand heeft ingeschakeld. Anders dan Het Huis stelt, is niet gebleken dat Het Huis nader onderzoek heeft verricht. Bovendien vindt de kantonrechter de gang van zaken tijdens de drie besprekingen – met als gevolg geen uitkering voor [eiseres] - onzorgvuldig. Voorts ziet de kantonrechter niet in waarom de beëindigingsovereenkomst geantedateerd is op 18 juni 2007.
2.3.10 Zoals de kantonrechter zojuist al onder 2.3.7 overwoog, heeft [eiseres] door in te stemmen met beëindiging van haar arbeidsovereenkomst tevens afstand gedaan van haar ontslagbescherming. Een zieke werknemer geniet namelijk op grond van artikel 7:670 lid 1 BW ontslagbescherming. Dit artikel bepaalt dat de werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid tenminste twee jaar heeft geduurd. Deze bepaling heeft mede ten doel de werknemer te vrijwaren van de psychische druk, welke een opzegging tijdens ziekte kan veroorzaken. In dit verband wijst de kantonrechter er nog op dat juist een van de bevindingen van de bedrijfsarts was dat [eiseres] moeilijk kan omgaan met druk.
2.3.11 De kantonrechter is met [eiseres] van oordeel dat onder de gegeven - bovenvermelde – omstandigheden - te weten haar afhankelijke positie als werkneemster, haar arbeidsongeschiktheid / labiele geestestoestand welke voor Het Huis kenbaar was en haar onervarenheid in kwesties als deze - sprake is van misbruik van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 3:44 BW. Bovendien is het in strijd met het goed werkgeverschap dat onder deze omstandigheden op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt aangestuurd. Het Huis heeft niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een werkgever verwacht mag worden. Naar het oordeel van de kantonrechter is het enerzijds in strijd met artikel 7:611 BW en anderzijds met de redelijkheid en billijkheid om [eiseres] aan deze beëindigingsovereenkomst te houden. De kantonrechter acht de beëindigingsovereenkomst dan ook niet geldig. De gemachtigde van [eiseres] heeft dan ook terecht middels een buitengerechtelijke verklaring, te weten de brief d.d. 10 augustus 2007, de
beëindigingsovereenkomst vernietigd. Het gevolg daarvan is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen onverkort is blijven voortbestaan. Dit brengt met zich mee dat Het Huis gehouden is het loon door te betalen. Het daarop betrekking hebbende deel van de vordering van [eiseres] is dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat, nu partijen het erover eens zijn dat [eiseres] krachtens artikel 19 lid 3 van de toepasselijke CAO gedurende het tweede ziektejaar aanspraak maakt op 70% van het laatst verdiende brutosalaris, het bruto maandloon wordt vastgesteld op € 1.006,89 exclusief 8% vakantietoeslag (70% van € 1.438,42, exclusief 8% vakantietoeslag).
2.3.12 Wat betreft onderdeel c van de vordering van [eiseres] weergegeven onder 2.2.3, heeft [eiseres] ter comparitie erop gewezen dat de verwijzing naar artikel 7:616 BW op een misverstand berust en bedoeld is de aanspraak op wettelijke verhoging wegens vertraging in de uitbetaling van het loon. Nu de wettelijke verhoging al is gevorderd onder onderdeel b van de vordering, zal onderdeel c van de vordering worden afgewezen. De gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is toewijsbaar, al vindt de kantonrechter in de aard en omstandigheden van de zaak genoeg aanleiding om billijkheidshalve die verhoging te beperken tot 15%.
2.3.13 Tevens vordert [eiseres] dat Het Huis haar zal aanmelden als arbeidsongeschikt bij het UWV conform de Wet Poortwachter, althans vanaf 15 juni 2007 op straffe van een dwangsom. Uit de brief van het UWV van 17 december 2007 blijkt dat [eiseres] bij het UWV sinds 18 augustus 2006 als arbeidsongeschikt geregistreerd staat. De kantonrechter is van oordeel dat aan de hersteldverklaring van [eiseres] door Het Huis geen betekenis toekomt en deze als rechtens niet gedaan moet worden beschouwd. Immers, aan de hersteldverklaring ligt geen enkel medisch advies ten grondslag en bovendien heeft deze melding plaatsgevonden met het oog op de beëindigingsovereenkomst om [eiseres] in de gelegenheid te stellen een WW-uitkering aan te vragen. Daar komt nog bij dat [eiseres] haar positie niet kon overzien. Nu de hersteldverklaring als rechtens niet gedaan moet worden beschouwd, is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid is blijven voortbestaan. Dit brengt met zich mee dat, indien nodig, de ziekmelding dient te geschieden met ingang van 15 juni 2007, met bepaling van de dwangsom als hierna aangegeven.
2.3.14 De overige vorderingen zullen eveneens worden toegewezen, behoudens de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verklaring voor recht, welke zich hiertoe niet leent.
2.3.15 Het Huis zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
3. De uitspraak
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd;
veroordeelt Het Huis om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
a) het aan [eiseres] toekomende salaris tijdens ziekte ad € 1.006,89 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, vanaf 1 augustus 2007 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze eindigt;
b) de wettelijke verhoging, gematigd tot 15%, over de bedragen ad a) voor zover deze niet tijdig zijn of zullen worden voldaan;
c) de wettelijke rente over de bedragen ad a) en b) vanaf de dag dat de desbetreffende bedragen verschuldigd zijn tot de dag der voldoening;
beveelt Het Huis tot aanmelding van [eiseres] als arbeidsongeschikt bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) conform de Wet Poortwachter vanaf 15 juni 2007, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat Het Huis hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00;
veroordeelt Het Huis tot wedertewerkstelling van [eiseres] in de functie van verkoopster bij Het Huis, zodra [eiseres] weer arbeidsgeschikt is;
veroordeelt Het Huis in de aan de zijde van [eiseres] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 790,31, waarvan te betalen:
- aan [eiseres]:
€ 26,50 wegens door deze betaalde gedeelte van het vast recht;
- aan de griffier van de gerechten in de Rechtbank Maastricht een bedrag van € 763,81
- die dit bedrag op de voet van art. 243 Rv zal verrekenen als volgt:
1. € 84,31 wegens kosten dagvaarding
2. € 79,50 wegens in debet gesteld vast recht
3. € 600,00 wegens salaris gemachtigde
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.