ECLI:NL:RBMAA:2008:BD7400

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
293294 CV EXPL 08-3903
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.A.F. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering achterstallig loon en werkhervatting na onrechtmatige ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde [Eiser 1] achterstallig loon van zijn werkgever, de besloten vennootschap TRANSPORTBEDRIJF ERENS B.V., na een onrechtmatige ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. [Eiser 1] was sinds 24 april 2006 in dienst als heftruckchauffeur en ontving een salaris van € 1.898,64 bruto per vier weken. Op 29 april 2008 ontbond Erens de arbeidsovereenkomst op staande voet, met als reden de vermeende toeëigening van goederen van een opdrachtgever. [Eiser 1] ontkende deze beschuldiging en stelde dat het ontslag onterecht was. Hij vorderde onder andere betaling van het achterstallige salaris, wettelijke verhogingen en de mogelijkheid om zijn werk te hervatten.

De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was, omdat deze in strijd was met de wettelijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter stelde vast dat Erens niet voldoende bewijs had geleverd voor de beschuldiging van diefstal en dat er geen dringende reden was voor ontslag. Daarom bleef het dienstverband bestaan en was Erens verplicht om het achterstallige salaris te betalen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente.

Wat betreft de vordering tot werkhervatting, oordeelde de kantonrechter dat het voor Erens te zwaar zou zijn om [Eiser 1] binnen 24 uur na de uitspraak weer aan het werk te zetten, gezien de omstandigheden. De rechter besloot daarom dat [Eiser 1] op termijn in staat moest worden gesteld om zijn werk te hervatten, zodat Erens de tijd had om naar alternatieve werkzaamheden te zoeken. De proceskosten werden toegewezen aan [Eiser 1].

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolno.: 293294 CV EXPL 08-3903
Typ.: JS
Coll.:
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv d.d. 25 juni 2008
inzake:
[Eiser 1],
wonende te [Woonplaats Eiser 1],
gemachtigde mr. M.J.E. Spee te Heerlen,
eiser,
verschijnende in persoon, bijgestaan door mr. Spee,
t e g e n
de besloten vennootschap TRANSPORTBEDRIJF ERENS B.V.,
statutair gevestigd te Wijnandsrade, gemeente Nuth, en kantoorhoudende
te Hoensbroek, gemeente Heerlen, Verlengde Klinkertstraat 84,
gedaagde,
verschijnende bij monde van haar directrice mevr. F. Erens.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
[Eiser 1] heeft een dagvaarding met producties ingediend en zijn standpunt ter zitting mondeling toegelicht.
Erens heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
2 HET GESCHIL:
Tussen partijen staat vast dat [Eiser 1] sedert 24 april 2006 krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst is bij Erens in de functie van heftruckchauffeur, annex loodshulp voor 40 uren per week (exclusief overwerk) tegen een salaris van
€ 1.898,64 bruto per vier weken, exclusief overwerkvergoeding en overige emolumenten.
[Eiser 1] legt een brief over van Erens gedateerd 29 april 2008, waarin Erens stelt [Eiser 1] op staande voet te hebben ontslagen, althans dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met als reden toeëigening van goederen van haar opdrachtgever zonder daartoe toestemming te vragen.
[Eiser 1] ontkent echter dat hij zich zonder toestemming goederen van de opdrachtgever van Erens heeft toege-eigend.
[Eiser 1] heeft vervolgens bij aangetekende brief van 6 mei 2008 een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag en aan Erens medegedeeld zich op eerste afroep beschikbaar te stellen om de bedongen arbeid te verrichten en Erens gesommeerd haar loonverplichtingen jegens hem te blijven voldoen.
Op grond van het vorenstaande vordert [Eiser 1] thans Erens bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om:
- aan hem te betalen het verschuldigde achterstallige salaris vanaf 29 april 2008, ten bedrage van € 1.898,64 bruto per vier weken, vermeerderd met alle vaste en overeengekomen toeslagen, te vermeerde-ren met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, alsmede de wettelijke rente vanaf 29 april 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
- aan hem te betalen alle op het moment van wijzen van dit vonnis nog te vervallen salaristermijnen, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
- hem in staat te stellen binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis zijn arbeid voor Erens te hervatten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat Erens met de vol-doening daarvan in gebreke blijft;
- de kosten van dit geding te betalen.
3 BEOORDELING:
Gezien de aard van de vordering is de kantonrechter van oordeel van dat genoegzaam sprake is van een spoedei-send belang in deze zaak.
Erens gaat er van uit dat doormiddel van de ondertekening door beide partijen van het door [Eiser 1] bij de dag-vaarding overgelegde “ontslagbewijs” d.d. 29 april 2008, de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst is ont-bonden.
De kantonrechter is echter van oordeel dat deze door beide partijen ondertekende verklaring in strijd is met de wettelijke bepalingen betreffende de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals neergelegd in titel 10, afde-ling 9 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst is dan ook geen sprake, zodat het dienstverband is blijven voortbestaan.
Erens geeft als beweegredenen voor “ontbinding” aan dat [Eiser 1] zich goederen zou hebben toegeëigend van haar opdrachtgever zonder toestemming te vragen, in casu een rolletje plasticfolie en een rol plastic bekertjes.
[Eiser 1] betwist dit gemotiveerd met de stelling wel toestemming te hebben gevraagd.
Daargelaten het feit dat Erens geen rekening heeft gehouden met de bij wet vastgelegde criteria die leiden tot beëindiging van een arbeidsovereenkomst, is de kantonrechter van oordeel bij de beoordeling van een geschil in kort geding slechts een voorlopig oordeel te kunnen geven. Het kort geding leent zich nu eenmaal in beginsel niet voor uitgebreid onderzoek naar de feiten, onder meer via getuigenverhoren etc. Zulk onderzoek is iets voor de bodemprocedure en de bodemrechter.
De kantonrechter zal op basis van het voorliggende dossier en de behandeling ter zitting een inschatting moeten maken van de kans op succes voor [Eiser 1] in de bodemprocedure. De vordering in kort geding zou moeten worden afgewezen als in de bodemprocedure zonder meer zou komen vast te staan dat [Eiser 1] in het ongelijk zou worden gesteld, hetgeen allerminst het geval is.
Zakelijk weergegeven dient dan ook als uitgangspunt dat de werknemer [Eiser 1] zich verplicht tot het verrich-ten van de in de arbeidsovereenkomst bedongen arbeid en de werkgever Erens haar daaruit voortvloeiende ver-plichting tot betaling van loon gestand zal dienen te houden.
Feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [Eiser 1] zich niet als een goed werknemer zou hebben gedragen, waardoor hij in strijd zou hebben gehandeld met het bepaalde in artikel 7:611 BW of een dringende reden zou hebben opgeleverd als bedoeld in artikel 7:678 BW, zijn ten processe niet komen vast te staan, zodat de vorde-ringen terzake de salaris betalingen te vermeerderen met alle vaste en overeengekomen toeslagen, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW - deze billijkheidshalve gematigd tot 15% -, alsmede de wettelijke rente vanaf 29 april 2008 behoren te worden toegewezen.
Voor wat betreft de vordering terzake de werkhervatting en de daaraan verbonden dwangsom, is de kantonrech-ter het navolgende van oordeel.
Erens geeft ter zitting aan dat haar opdrachtgever, alwaar [Eiser 1] te werk is gesteld, [Eiser 1] naar aanleiding van het beweerdelijke voorval onder geen enkele voorwaarde meer wenst te werk te stellen in haar bedrijf.
[Eiser 1] voegt hier aan toe dat Erens naar aanleiding van dit laatste gegeven, zou hebben aangeboden voor hem op zoek te gaan naar ander werk. Erens is echter van mening dat dit niet op eenvoudige wijze is te verwezenlij-ken.
Erens dient zich echter te realiseren dat [Eiser 1] bij haar in dienst is.
Aangezien Erens volgens haar verklaring echter stelt geheel afhankelijk te zijn van het aanbod van werkzaam-heden van haar opdrachtgever, hetgeen door [Eiser 1] niet wordt weersproken, is de kantonrechter van oordeel dat veroordeling tot werkhervatting voor gedaagde binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis onder ver-beurte van een dwangsom, een te zware maatregel is voor Erens.
De werkhervatting zoals gevorderd zal derhalve op termijn worden toegewezen, teneinde Erens zodoende alsnog in de gelegenheid te stellen op zoek te gaan naar andere, passende en/of vervangende werkzaamheden voor [Eiser 1].
Erens dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
4 BESLISSING:
De kantonrechter:
veroordeelt Erens om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiser 1] te betalen het verschuldigde achterstal-lige salaris vanaf 29 april 2008, ten bedrage van € 1.898,64 bruto per vier weken, vermeerderd met alle vaste en overeengekomen toeslagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 15 % over de reeds vervallen loontermijnen, alsmede de wettelijke rente vanaf 29 april 2008 tot de dag der algehele voldoening, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
veroordeelt Erens om op termijn, doch uiterlijk per 1 augustus 2008 [Eiser 1] in staat te stellen zijn arbeid, dan wel daarmee vergelijkbare werkzaamheden bij haar dan wel bij een vergelijkbare werkgever te hervatten dan wel voort te zetten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat Erens met de voldoening daarvan in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,--;
veroordeelt Erens in de aan de zijde van [Eiser 1] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 694,33, waarvan € 400,- salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.