ECLI:NL:RBMAA:2008:BD7401

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700609-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met minderjarige

Op 11 juli 2008 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 februari 2006 tot en met 16 maart 2006 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een slachtoffer dat de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de verklaringen van het slachtoffer als onbetrouwbaar moesten worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat het openbaar ministerie, hoewel het niet expliciet de mening van het slachtoffer had gevraagd, voldoende materieel invulling had gegeven aan het hoorrecht. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en betrouwbaar, en concludeerde dat er geen reden was om het bewijs uit te sluiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze gepleegd zijn, en de persoon van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank oordeelde dat deze vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, en de rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 22c, 22d, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700609-06
Datum uitspraak: 11 juli 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 16 maart 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [Naam slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Naam slachtoffer], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of tong geduwd en/of gebracht in de vagina van die [Naam slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes, tong geduwd en/of gebracht in de mond van die [Naam slachtoffer] en/of
- in de borst(en) en/of de schaamlip(pen) van die [Naam slachtoffer] gebeten en/of
- de borst(en) en/of de vagina van die [Naam slachtoffer] betast en/of gekust.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor het feit op de tenlastelegging, nu het openbaar ministerie [Naam slachtoffer] niet in de gelegenheid heeft gesteld haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken, zoals bepaald in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het openbaar ministerie [Naam slachtoffer] inderdaad niet expliciet in de gelegenheid heeft gesteld haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken, zoals opgenomen in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelt vast dat uit de bij de politie afgelegde verklaringen van [Naam slachtoffer] onmiskenbaar volgt dat zij wenst dat tegen de verdachte een strafvervolging wordt ingesteld. Op deze wijze is naar het oordeel van de rechtbank materieel invulling gegeven aan het hoorrecht, al is het niet de officier van justitie persoonlijk geweest die naar de mening van [Naam slachtoffer] over het gepleegde feit heeft gevraagd. Nu het openbaar ministerie, blijkens mededelingen van de officier van justitie ter terechtzitting, zijn vervolgingsbeslissing mede heeft gebaseerd op het door de politie aangeleverde materiaal, heeft het de belangen van [Naam slachtoffer] bij de vervolgingsbeslissing kunnen betrekken. Dat de mening van [Naam slachtoffer] eerst expliciet ter sprake is gekomen, nadat de strafvervolging is ingezet, doet aan het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de omstandigheid dat niet uit het dossier blijkt dat de officier van justitie aan zijn inspanningsverplichting van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering heeft voldaan, geen consequentie behoeft te worden verbonden. De officier van justitie kan daarom worden ontvangen in zijn strafvervolging.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 16 maart 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Maastricht, meermalen, telkens met [Naam slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Naam slachtoffer], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of tong geduwd en/of gebracht in de vagina van die [Naam slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes, tong geduwd en/of gebracht in de mond van die [Naam slachtoffer] en/of
- de borst(en) en/of de vagina van die [Naam slachtoffer] betast en/of gekust.
Bewijsverweer
Door de raadsman is subsidiair aangevoerd, dat de wijze waarop het bewijsmateriaal, met name de historie van de MSN-gesprekken, emails en SMS-gesprekken aan het dossier werden toegevoegd, blijk geeft van een eenzijdig en niet objectief onderzoek.
Ten aanzien van zowel de inhoud van de tekst, alsook de datum en tijdstippen waarop deze zouden zijn verzonden, stelt de verdediging zich op het standpunt dat daaraan geen bewijskracht kan worden ontleend, omdat uit niets de authenticiteit van deze stukken kan blijken en de berichten niet tijdig door de politie zijn veiliggesteld.
De verdediging concludeert dat in dit onderzoek zeer eenzijdig en inactief door de politie onderzoek is gedaan en dat dit ertoe heeft geleid dat het bewijs door de moeder van [Naam slachtoffer] en [MT.] aan het openbaar ministerie is aangeleverd, zonder dat kan worden gezegd dat dit betrouwbaar en volledig is. Om die reden stelt de verdediging zich op het standpunt dat zowel de MSN chathistorie als de in het dossier zittende kopieën van vermeende emailberichten van het bewijs dient te worden uitgesloten. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verklaringen van [Naam slachtoffer] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn, nu deze beïnvloed zijn door de moeder van [Naam slachtoffer] en [MT.]. Bovendien legt [Naam slachtoffer] op essentiële punten wisselende en tegenstrijdige verklaringen af. Nu de verklaringen van [Naam slachtoffer] als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig moeten worden betiteld dienen deze verklaringen te worden uitgesloten van het bewijs. Als gevolg van deze bewijsuitsluiting is er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden om tot een veroordeling te komen en dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
De inhoud van de MSN gesprekken, emails en de sms-gesprekken correspondeert met de verklaringen van het slachtoffer. De inhoud van de berichten wordt niet betwist door verdachte en het slachtoffer. De berichten zijn niet onrechtmatig in de handen van de politie geraakt, omdat de politie geen actieve rol heeft gehad in de verzameling van de MSN gesprekken, de emails en de sms-gesprekken. Gelet op het vorenstaande is er geen reden de MSN-gesprekken, emails en sms-gesprekken van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank acht de verklaringen van [Naam slachtoffer] geloofwaardig en betrouwbaar. Immers, [Naam slachtoffer] heeft consistent verklaard en daar waar zij iets niet meer weet, heeft zij dit ook uitdrukkelijk aangegeven. Van beïnvloeding van [Naam slachtoffer] door [MT.] en de moeder van [Naam slachtoffer] is de rechtbank niet gebleken.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. De raadsman heeft subsidiair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, omdat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen is.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank zal verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor het hierna te noemen aantal uren opleggen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten en de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij [Naam slachtoffer] en het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor dergelijke feiten is veroordeel en met de omstandigheid dat [Naam slachtoffer] op 17 maart 2006 16 jaar is geworden en artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht dan niet meer van toepassing is. De tenlastegelegde handelingen zijn dan niet meer strafbaar.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Naam slachtoffer] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [Naam slachtoffer] niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van TACHTIG UREN;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van VEERTIG DAGEN zal worden toegepast;
- verklaart de benadeelde partij [Naam slachtoffer], [Adresgegevens slachtoffer], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam slachtoffer] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.A.M. van Uum, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 11 juli 2008, zijnde mr. I.P. de Groot buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.