2.2. Gedaagde, Fortis Bank, weerspreekt het gevorderde stellende als volgt.
De feiten als genoemd in de dagvaarding onder 1. zijn slechts deels correct. De datum van
indiensttreding en de functietitel zijn onjuist. De datum indiensttreding is 1 januari 1993 (niet 1 februari 1993, zoals de dagvaarding vermeldt), de datum van uitdiensttreding is 31 december 2006.
De laatstelijk vervulde functie is Commercial Assistant in het Business Centre Maastricht binnen het bedrijfsonderdeel (het "metier") Commercial Banking.
Correct is dat in de jaren 2004 tot en met 2006 het Sociaal Plan Fortis Bank Nederland 2004 tot en met 2006 ("het Sociaal Plan") van toepassing was op reorganisatorische maatregelen binnen Fortis Bank.
Bij brief van 29 juni 2006 is [eiseres] in kennis gesteld dat er binnen haar Business Centre sprake was van boventalligheid van het aantal arbeidsplaatsen. Dit was het gevolg van de kort daarvoor in gang gezette reorganisatie die onder andere de centralisering van activiteiten tot doel had. [eiseres] is daarbij gewezen op het bestaan van de zogenaamde "voorfase" uit het Sociaal Plan.
Voor reorganisaties die leiden tot boventalligheid binnen een bepaalde functie of afdeling
geldt een zogeheten voorfase. Tijdens deze voorfase kunnen de betrokken werknemers onder bepaalde omstandigheden gebruik maken van de mogelijkheid vrijwillig uit dienst te treden, waarbij zij in aanmerking komen voor een uitkering.
Deze omstandigheden zijn
- ten eerste dat de voorfase op de werknemer (schriftelijk) van toepassing is verklaard en
- ten tweede dat met het vertrek van de werknemer een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van de voorziene boventalligheid.
De voorfase eindigt, aldus het Sociaal Plan, op het moment dat op individueel niveau boventalligheid is vastgesteld en meegedeeld. In andere woorden: op het moment dat een werknemer te horen heeft gekregen dat hij als boventallig is aangewezen, kan hij of een andere werknemer niet langer gebruik maken van de regeling. De regeling omtrent de voorfase is vastgelegd in artikel 6 van Hoofdstuk 2 van het Sociaal Plan.
De uitkering bij vrijwillig vertrek in de voorfase is gelijk aan een vergoeding op basis van de
neutrale kantonrechtersformule vermeerderd met drie maanden salaris. De werknemer dient daartoe een schriftelijk verzoek in te dienen. Dat verzoek wordt vervolgens beoordeeld aan de hand van verschillende specifieke voorwaarden die zijn neergelegd in het eerste lid van artikel 7 van het Sociaal Plan.
Het relevante tekstdeel luidt als volgt:
De werkgever zal dit verzoek inwilligen indien:
- De werknemer nog niet boventallig is verklaard; en:
- De werknemer de arbeidsovereenkomst nog niet heeft opgezegd; en:
- Het vertrek van de werknemer tijdens de periode van de voorfase geen onoverkomelijk probleem oplevert voor de voortgang van het bedrijfsproces; en:
- De beëindiging van de arbeidsovereenkomst naar verwachting van de werkgever de komende boventalligheid van de werknemer voorkomt; en: (…)
Op [eiseres] is bij brief van 5 oktober 2006 de voorfase van toepassing verklaard. Tot 1 november 2006 stond de mogelijkheid voor haar open om beroep te doen op de regeling, waarbij zij in aanmerking kon komen voor een uitkering bij einde arbeidsovereen komst, "mits - zo is met zoveel woorden vermeld - met het vertrek een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van de voorziene boventalligheid naar het oordeel van de werkgever."
In de brief is voorts vermeld dat HR uitleg zal geven over de voorfase en het Sociaal Plan en
in een persoonlijk gesprek de belangstelling zal inventariseren en individuele vragen zal beantwoorden.
[eiseres] heeft vervolgens op 17 oktober 2006 aan de heer [hoofd HRM Fortis Bank] ("[hoofd HRM Fortis Bank]"), Personeelsadviseur binnen HR Commercial Banking, laten weten in aanmerking te willen komen voor de vrijwillige vertrekregeling in de voorfase (productie R5). In haar e-mail verzoekt zij om een spoedig gesprek. Dat gesprek vond op aandringen van [eiseres] kort daarna plaats op 19 oktober 2006. [eiseres] kon zich niet tot de Business Centre Manager, de heer [Business Centre Manager] ("[Business Centre Manager]"), wenden omdat deze met vakantie was. [hoofd HRM Fortis Bank] was toevallig in de buurt van het Business Centre Maastricht toen hij op zijn mobiele telefoon werd gebeld met de vraag of hij even voor [Business Centre Manager] kon inspringen. Dat heeft [hoofd HRM Fortis Bank] gedaan.
Het verzoek van [eiseres] kwam voor Fortis Bank als een verrassing. Zij functioneerde
namelijk zeer goed en er waren geen aanwijzingen dat zij het niet naar haar zin had. Fortis Bank zag haar dan ook niet graag vertrekken. Dat is in het gesprek ook geventileerd. De reactie van [eiseres] was dat zij zich bewust was van de opvatting van Fortis Bank maar dat het geld haar goed zou uitkomen.
In het gesprek dat overigens louter informatief van aard was - vanuit HR zou een toelichting
worden gegeven op de vrijwillig vertrekregeling uit de CAO - heeft [hoofd HRM Fortis Bank] de regeling met [eiseres] besproken. Op haar verzoek heeft hij ter plekke de vertrekpremie voorgerekend die zou gelden op grond van het Sociaal Plan. Hij heeft daarbij evenwel duidelijk gemaakt dat naast [eiseres] er andere aanmeldingen konden zijn - hij wist dat er in elk geval al één was ontvangen - en dat tussen deze aanmeldingen een keuze zou worden gemaakt door Fortis Bank. [eiseres] naar eigen zeggen verkeerde namelijk in de veronderstelling dat iedereen die zich aanmeldde zondermeer recht zou hebben op de uitkering uit het Sociaal Plan. Dat zou zij volgens haar begrepen hebben van een lid van de Ondernemingsraad (de heer [lid OR]). [hoofd HRM Fortis Bank] heeft [eiseres] nog eens uitgelegd dat haar veronderstelling onjuist was en dat een dergelijke regeling ook niet logisch zou zijn, omdat Fortis Bank dan in een situatie zou kunnen komen dat zij meer mensen dan boventallig waren kwijt zou raken en vervolgens dan weer mensen zou moeten aannemen. [eiseres] reageerde zeer teleurgesteld op dit bericht.
2.10 Vervolgens is gesproken over het aantal FTE dat in geding was. Eind 2005 al was de boventalligheid in het Business Centre Maastricht vastgesteld op 1.1 FTE. Nadien was echter bekend geworden dat een collega van [eiseres], de heer [collega] ("[collega]"), per 1 oktober 2006 gebruik zou gaan maken van de regeling "Deeltijd VUT" van Fortis Bank, waardoor de boventalligheid vanaf dat moment met 0.5 FTE zou afnemen.1 [hoofd HRM Fortis Bank] wist tijdens het gesprek echter niet zeker of de situatie van [collega] wel of niet was meegewogen bij het bepalen van de boventalligheid van 1.1 FTE. Hij had daarover geen informatie bij zich en liet weten dat hij dat zou moeten nazien. Voorts liet hij weten dat na terugkeer van [Business Centre Manager] overleg zou plaatsvinden waarna via laatstgenoemde als Business Centre Manager nadere mededelingen zouden worden gedaan. Het door [hoofd HRM Fortis Bank] gemaakte verslag van het gesprek met [eiseres] wordt overgelegd als productie bij antwoord.
De deeltijd van [collega] bleek niet in de 1.1 FTE te zijn inbegrepen. De boventalligheid op het Business Centre Maastricht nam als gevolg van zijn arbeidsduurvermindering met 0.5 FTE af tot 0.6 FTE. Uit de verschillende aanmeldingen is vervolgens degene gekozen wiens effectieve arbeidsduur het dichtst bij 0.6 FTE lag. Dat was niet [eiseres] en aan haar is dan ook door [Business Centre Manager] meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor de vertrekregeling uit het Sociaal Plan omdat de boventalligheid door een andere werknemer was opgelost. Bij brief van 28 november 2006 is haar dit formeel bevestigd en nog eens uitgelegd dat door de deelname van [collega] aan de deeltijd-VUT de boventalligheid uiteindelijk niet 1.1 FTE maar 0.6 FTE was.
Tegen de beslissing is door de gemachtigde van [eiseres] beroep aangetekend bij de Geschillencommissie van het Sociaal Plan (productie R8). Nadat door [hoofd HRM Fortis Bank] een schriftelijke reactie op het beroepschrift was ingebracht (zie productie F1), heeft de Geschillencommissie bij vergadering van 12 januari 2007 het beroep behandeld en vervolgens bij unanieme beslissing afgewezen (productie F2). Deze beslissing is overgenomen door de Raad van Bestuur van Fortis Bank, hetgeen schriftelijk aan [eiseres] is bevestigd bij brief van 2 maart 2007 (productie F3).
Kort voor indiening van het beroepschrift heeft [eiseres] haar arbeidsovereenkomst met Fortis Bank opgezegd en per 31 december 2006 is zij uit dienst getreden.
In de dagvaarding worden door [eiseres] verschillende argumenten aangevoerd waarom
zij wel recht zou hebben op de uitkering op basis van de vrijwillige vertrekregeling uit het Sociaal Plan. Deze zullen hieronder successievelijk worden besproken en weerlegd.
Over het gesprek dat op 19 oktober 2006 met [hoofd HRM Fortis Bank] plaatsvond worden verschil-
lende beweringen gedaan door [eiseres]. Zo zou [hoofd HRM Fortis Bank] duidelijk hebben meegedeeld dat de boventalligheid van 1.1 FTE inclusief de deeltijd-VUT van haar collega, [collega] was. Dit is onjuist. Uit het in geding gebrachte verslag van [hoofd HRM Fortis Bank] blijkt
helder dat hij daarover geen uitspraken kon doen, omdat hij dat simpelweg niet wist. Hij diende dat, zoals hij [eiseres] heeft verteld, eerst na te gaan. Overigens is de bewering van [eiseres] ook ongeloofwaardig. [eiseres] heeft namelijk de dag na de bespreking contact opgenomen met [collega] om hem te bewegen zijn besluit om gebruik te maken van de deeltijd-VUT regeling in te trekken. [collega] heeft zich hierover bij de Business Centre Manager, [Business Centre Manager], beklaagd. Hij maakt in zijn brief melding van het feit dat hij op buitengewoon onfatsoenlijke wijze onder druk is gezet door een collega. Telefonisch heeft hij aan [hoofd HRM Fortis Bank] bevestigd dat het hier ging om [eiseres]. Het volgende citaat is uit de brief van [collega] van eind oktober 2006 afkomstig:
"Op 19 oktober werd ik door [hoofd HRM Fortis Bank] HRM Fortis Bank] uitgenodigd voor een gesprek, waarbij [hoofd HRM Fortis Bank] gevraagd heeft waarom ik geen gebruik wilde maken van de mogelijkheid om in het kader van de overtalligheid nu afscheid te nemen. Ik heb nogmaals aangegeven dat ik bewust deze keuze heb gemaakt om zodoende mijn werkzaamheden geleidelijk in de komende jaren af je kunnen afbouwen.
De dag na dit gesprek werd ik tijdens mijn vrije dag thuis telefonisch dermate door een collega van kantoor Maastricht bejegend en onder druk gezet, dat ik niet langer aan dit voorstel kan meewerken. De opmerkingen aan het adres van [hoofd HRM Fortis Bank] en mij, dat men ons wel zou weten te vinden als ik van bovenstaande regeling gebruik zou maken, gaat mij gewoon te ver en tart alle fatsoensnormen. Ik heb [hoofd HRM Fortis Bank] inmiddels van dit voorval op de hoogte gebracht."
De brief bewijst dat [eiseres] zich wel degelijk bewust was van het feit dat zij niet zonder
meer voor de uitkering bij vrijwillig vertrek in aanmerking kwam. Ook de lezing van [hoofd HRM Fortis Bank], dat hij nooit heeft bevestigd dat de boventalligheid van 1.1 FTE inclusief de deeltijd van [collega] was, wordt hiermee onderbouwd. [eiseres] had in dat geval immers geen reden gehad om [collega] te benaderen en onder druk te zetten zijn aanmelding voor de deeltijd-VUT regeling in te trekken.
Naar aanleiding van dit incident, dat [collega] danig geraakt had, hebben de Regiomanager en
[Business Centre Manager] [eiseres] op haar gedrag aangesproken. Zij heeft in dat gesprek haar excuses aangeboden en toegegeven dat zij te ver was gegaan.
Opmerkelijk is dat in de dagvaarding niet wordt gerept over het contact tussen [eiseres]
en [collega]. De brief van [collega], die als bijlage bij de brief van [hoofd HRM Fortis Bank] aan de Geschillencommissie was gevoegd (productie R 10), ontbreekt ook bij de producties bij de dagvaarding.
In het licht van het bovenstaande ten overvloede wordt nog opgemerkt dat, zelfs al zou [hoofd HRM Fortis Bank] in strijd met de werkelijkheid hebben gezegd dat ook met het vertrek van [collega] de boventalligheid 1.1 FTE zou blijven bedragen, daaruit geen aanspraak van [eiseres] op een vrijwilligvertrekpremie kan ontstaan. Er zou slechts sprake kunnen zijn van een teleurgestelde verwachting van [eiseres]. Overeind blijft dat de werkelijk resterende boventalligheid 0.6 FTE betreft en dat het aan Fortis Bank is om te bepalen wie voor de vrijwilligvertrekpremie in aanmerking komt.
Verder bevat de lezing in de dagvaarding enige feitelijke onjuistheden die correctie behoeven. Zo is [hoofd HRM Fortis Bank] anders dan [eiseres] stelt geen Hoofd HRM maar Personeelsadviseur binnen HR Commercial Banking en is hij niet de terzake bevoegde persoon, maar heeft hij slechts een adviserende rol. De uiteindelijke beslissingen worden genomen door de Regiomanager in overleg met de Business Centre Manager.
Los van het feit dat [hoofd HRM Fortis Bank] niet bevoegd was om [eiseres] een vrijwilligvertrekpremie toe te kennen, heeft hij in het gesprek van 19 oktober 2006 ook geen toezeggingen gedaan aan [eiseres]. Ook is op generlei wijze haar de indruk gegeven dat zij zondermeer in aanmerking kwam voor de uitkering bij vrijwillig vertrek. Integendeel, zoals blijkt uit het voorgaande. Overigens wordt dit met zoveel woorden ook bevestigd in de dagvaarding waarin onder punt 6 het volgende is geschreven over hetgeen [hoofd HRM Fortis Bank] met [eiseres] besproken heeft:
"( ... ) en is door hem in dit gesprek de indruk gewekt jegens mevrouw [eiseres] dat zij mogelijk gebruik zou kunnen maken omdat zij voor 0.9 FTE in dienst was van Fortis Bank. "
Wat hier staat wordt door Fortis Bank als juist onderschreven. Er was een mogelijkheid dat [eiseres] gebruik zou kunnen maken van de vertrekregeling. Omdat er bij weten van [hoofd HRM Fortis Bank] nog minstens één aanmelding was en meer aanmeldingen konden zijn of komen, hetgeen haar ook duidelijk was meegedeeld, kon de beslissing ook in haar nadeel uitvallen. Dat gebeurde dus ook. Een andere aanmelding sloot qua FTE beter aan bij de boventalligheid. De aangehaalde zin is overigens ook innerlijk tegenstrijdig met de opmerking verderop in punt 6 van de dagvaarding waarin staat dat door Fortis Bank geen voorbehoud zou zijn gemaakt
Tegen de beslissing door de Geschillencommissie is in de dagvaarding aangevoerd dat in de
procedure, in strijd met de Algemene Wet Bestuursrecht ("AWB"), het beginsel van hoor en wederhoor niet zou zijn toegepast Nog afgezien van het feit dat de Geschillencommissie daarvoor goede redenen aandraagt, ziet [eiseres] over het hoofd dat de AWB niet van toepassing is in deze zaak. Fortis Bank is immers geen bestuursorgaan in de zin van bedoelde wet. Overigens is in artikel 2 van bijlage 5 van het Sociaal Plan, waarin de beroepsprocedure is vastgelegd, ook met zoveel woorden bepaald dat "eventueel na hoor en wederhoor" advies wordt uitgebracht door de Geschillencommissie.
[eiseres] stelt dat zij op grond van artikel 7 van het Sociaal Plan recht heeft op de vertrekpremie. Zij zou aan alle daarin genoemde voorwaarden voldoen.
Dat is onjuist Anders dan zij stelt, voldoet [eiseres] niet aan de als vierde genoemde voorwaarde: de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] dient naar verwachting van de werkgever de komende boventalligheid van haar te voorkomen. De werkgever heeft derhalve een discretionaire bevoegdheid in deze en de keuze is niet op [eiseres] gevallen. Dat heeft zij te accepteren. Fortis Bank heeft haar keuze bovendien op begrijpelijke en rechtens te respecteren grond gebaseerd: gezien de boventalligheid van 0.6 FTE zou vertrek van [eiseres], die een FTE van 0.9 had, een "ondertalligheidssituatie" hebben veroorzaakt en daardoor een nieuw probleem.
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat in artikel 6 lid 3 van het Sociaal Plan het volgende is vastgelegd:
"De werknemer die in het te reorganiseren bedrijfsonderdeel een functie vervult waarvoor boventalligheid is voorzien, kan bij vrijwillig vertrek tijdens de voorfase in aanmerking komen voor een uitkering bij einde arbeidsovereenkomst (zie artikel 7) plus een extra uitkering van drie maandsalarissen, mits met zijn vertrek een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van de voorziene boventalligheid."
In de brief van 29 juni 2006 is de gang van zaken nog eens nader uiteengezet:
"U kunt dan bij vrijwillig vertrek in aanmerking komen voor een uitkering bij einde arbeidsovereenkomst (art. 7 van het Sociaal Plan) plus een extra uitkering van driemaal het persoonlijk maandsalaris (alsmede een eventuele bonusgarantie), mits met het vertrek een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van de voorziene boventalligheid naar het oordeel van de werkgever."
Het gaat hier in wezen om hetzelfde criterium als genoemd in artikel 7 lid 1 van het Sociaal Plan ("De beëindiging van de arbeidsovereenkomst voorkomt naar verwachting van de werkgever de komende boventalligheid van de werknemer").
[eiseres] heeft met haar vertrek naar de mening van Fortis Bank geen bijdrage geleverd aan het oplossen van de voorziene boventalligheid. Mitsdien kwam zij niet in aanmerking voor de uitkering bij vrijwillig vertrek. Dit was een redelijk oordeel waartoe Fortis Bank kon komen op grond van de verschillende aanmeldingen die zij heeft ontvangen voor de vrijwillige vertrekregeling en waaruit een keuze diende te worden gemaakt.
[eiseres] heeft overigens geheel vrijwillig gekozen voor de beëindiging van haar dienstverband met Fortis Bank. Zij deed dit op 30 november 2006 en dus nadat haar verzoek om in aanmerking te komen voor de vertrekregeling zowel mondeling als schriftelijk was afgewezen.
Fortis Bank biedt gespecificeerd bewijs aan van al haar stellingen.
Gedaagde concludeerde tot niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen althans aan eiseres deze te ontzeggen, en [eiseres] te veroordelen in de kosten van dit geding, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Fortis Bank daaronder mede begrepen.