RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/550371-07
Datum uitspraak: 18 juli 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari en 4 juli 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[Naam verdachte],
geboren te [Geboortegegevens vedachte],
wonende te [Woonadres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in de periode 1 oktober 2005 tot en met 19 juli 2006, te Brunssum, met [Naam slachtoffer], (geboren op 2 oktober 1998 te Heerlen), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Naam slachtoffer], hebbende verdachte meerdere malen althans eenmaal (telkens)
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [Naam slachtoffer] gebracht en/of gestoken en/of (vervolgens)
- (met) zijn, verdachtes, penis tegen de anus en/of de vagina en/of (tussen) de billen van die [Naam slachtoffer] geduwd en/of gestreeld en/of (vervolgens)
- (met) zijn, verdachtes, handen, de buik en/of benen en/of vagina van die [Naam slachtoffer] betast en/of aangeraakt en/of (vervolgens)
- zich in aanwezigheid van die [Naam slachtoffer] afgetrokken en/of (vervolgens)
- met zijn, verdachtes, lichaam, op en/of onder en/of tegen het lichaam van die [Naam slachtoffer] heeft gelegen;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in de periode 1 oktober 2005 tot en met 19 juli 2006, te Brunssum, met [Naam slachtoffer] (geboren op 2 oktober 1998 te Heerlen), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit meerdere malen althans eenmaal (telkens)
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [Naam slachtoffer] gebracht en/of gestoken en/of (vervolgens)
- (met) zijn, verdachtes, penis tegen de anus en/of de vagina en/of (tussen) de billen van die [Naam slachtoffer] geduwd en/of gestreeld en/of (vervolgens)
- (met) zijn, verdachtes, handen, de buik en/of benen en/of vagina van die [Naam slachtoffer] betast en/of aangeraakt en/of (vervolgens)
- zich in aanwezigheid van die [Naam slachtoffer] afgetrokken en/of (vervolgens)
- met zijn, verdachtes, lichaam, op en/of onder en/of tegen het lichaam van die [Naam slachtoffer] heeft gelegen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Voor bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde dient sprake te zijn geweest van seksueel binnendringen. Het gaat daarbij, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 februari 1994, NJ 1994/379), om ‘ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking’.
[Naam slachtoffer] (hierna te noemen: [Naam slachtoffer]) heeft ten tijde van het studioverhoor over verdachte, welke zij [Naam verdachte] noemt, als volgt verklaard: “(…) [Naam verdachte] deed tongzoenen met mij sinds ik bij mijn vader ben. (…)” (p.42 van het dossier). Verdachte heeft desgevraagd, bij de vraag wat tongzoenen is en wat je dan doet, als volgt verklaard: “(…) Ja, ik dacht toen [Naam slachtoffer] dat zei, zij zei dan doe je je mond open en dan doe je tegen elkaar en beweeg je met je tong tegen elkaar en dat is het. Dat hebben we toen ook een paar keer gedaan. (…)” (p.67 van het dossier). De rechtbank stelt vast dat [Naam slachtoffer] weliswaar heeft verklaard dat zij met [Naam verdachte] heeft getongzoend, maar dat uit de verklaring van verdachte zelf niet blijkt dat hij daadwerkelijk zijn tong in de mond van [Naam slachtoffer] heeft gebracht of gestoken. Derhalve acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachte oraal het lichaam van [Naam slachtoffer] is binnengedrongen. Ook acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachte op andere wijze (genitaal of anaal) in het lichaam van [Naam slachtoffer] is binnengedrongen.
Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen aan hem primair is ten laste gelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode 1 oktober 2005 tot en met 19 juli 2006 te Brunssum, met [Naam slachtoffer], geboren op 2 oktober 1998 te Heerlen, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het meermalen met zijn, verdachtes, penis tegen de anus en de vagina en tussen de billen van die [Naam slachtoffer] duwen en
- het meermalen zich in aanwezigheid van die [Naam slachtoffer] aftrekken en
- het meermalen met zijn, verdachtes, lichaam, op en onder en tegen het lichaam van die [Naam slachtoffer] liggen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
De raadsman heeft de rechtbank ter terechtzitting van 4 juli 2008 onder meer verzocht om verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken. Hierbij heeft de raadsman de rechtbank gevraagd te bekijken of het bestanddeel “ontuchtige handelingen” wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman heeft hierbij betoogd dat hoewel de kalenderleeftijd tussen verdachte en [Naam slachtoffer] flink verschilt, er gezien de (seksuele) ontwikkeling van verdachte weinig leeftijdsverschil tussen beiden lijkt te zijn geweest op het moment van de handelingen. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 24 juni 1997, NJ 1997/676) kan het ontuchtig karakter bij seksueel contact met een minderjarige ontbreken als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
De rechtbank stelt vast dat tussen verdachte en [Naam slachtoffer] een leeftijdsverschil van meer dan vijf jaar bestaat. Ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen was verdachte 12 jaar en [Naam slachtoffer] 7 jaar. Gelet op het verschil in kalenderleeftijd en de zeer jonge leeftijd van [Naam slachtoffer] is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde handelingen in het onderhavige geval een ontuchtig karakter hebben. Dat verdachte, ten tijde van het begaan van de feiten emotioneel gezien niet conform zijn leeftijd was ontwikkeld, kan daaraan niet afdoen.
De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden leiden de rechtbank tot het oordeel dat zij het bestanddeel “ontuchtige handelingen” wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt.
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde dat verdachte hulp en steun van de jeugdreclassering zal aanvaarden, uit te voeren door de William Schrikker Groep, ook indien dat betekent deelname aan CLAS. Daarnaast heeft de officier van justitie ter terechtzitting een onvoorwaardelijke leerstraf gevorderd, te weten het volgen van de Sociale Vaardigheidstraining, uit te voeren door de William Schrikker Groep, voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 4 juli 2008 primair een voorwaardelijke straf bepleit. Hierbij heeft de raadsman gesteld dat verdachte een first offender is en dat het anderhalf jaar heeft geduurd voordat de zaak ter terechtzitting is gebracht. Verder heeft de raadsman verwezen naar het rapport betreffende verdachte van psycholoog Wetsteyn. Subsidiair acht de raadsman, gezien het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) een onvoorwaardelijke leerstraf passend.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij is tevens rekening gehouden met het belang van een juiste normhandhaving, en de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld.
Ten aanzien van verdachte is door drs. M.J.G.M. Wetsteyn, GZ-psycholoog, een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. Van dat onderzoek heeft de psycholoog een rapport d.d. 18 april 2008 opgemaakt, dat als conclusie - zakelijk weergegeven - het volgende vermeldt. Bij onderzochte dient te worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis PDD-NOS. Hiervan was ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake. Geadviseerd wordt om betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Ten gevolge van het taboe dat in het gezin van moeder rustte op het onderwerp seksualiteit, is er niet een evenwichtige groei in de psychoseksuele ontwikkeling van verdachte geweest en is hij als het ware ‘overvallen’ door bepaalde impulsen, waarmee hij geen raad heeft geweten.
De aanwezigheid van een PDD-NOS maakt dat betrokkene in de interactie met anderen fouten i.c. verkeerde inschattingen zal blijven maken, maar de repressie van justitie en de consequenties ervan voor zijn directe omgeving hebben intussen zoveel impact gehad op de jongen en zijn gezin, dat recidive onwaarschijnlijk lijkt. Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als voorwaarden het aanvaarden van een strikte begeleiding door jeugdreclassering ook als dat betekent een aanmelding van betrokkene bij CLAS-Zuid-Limburg voor begeleiding in psychoseksueel opzicht.
Verder is over verdachte door I. Cseri, raadsonderzoeker bij de Raad, op 9 juni 2008 een rapport uitgebracht, met als strafadvies een taakstraf in de vorm van een leerstraf, in het bijzonder een Sociale Vaardigheidstraining en een voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarde een maatregel van Hulp en Steun door de jeugdreclassering. Binnen de sociale vaardigheidstraining zou er onder andere aandacht moeten zijn voor het beter leren opkomen voor zichzelf en het adequaat leren uiten van zijn gevoelens. Vanuit pedagogisch oogpunt en rekening houdend met de impact die dit zou hebben op betrokkene, denkt de Raad niet aan een voorwaardelijke jeugddetentie. Dit strafadvies heeft de Raad besproken met drs. Wetsteyn voornoemd, welke heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen het advies van de Raad.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de door de deskundigen gegeven gronden, met de in de voornoemde rapporten gegeven conclusies, en maakt deze, mitsdien tot de hare.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank het passend de geadviseerde leerstraf op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke werkstraf, voor het hierna te noemen aantal uren. De rechtbank zal verdachte tevens een verplicht jeugdreclasseringscontact opleggen uit te voeren door de William Schrikker Jeugdreclassering. Nu uit het rapport van de Raad blijkt alleen op vrijwillige basis tot behandeling wil overgaan, zal de rechtbank deelname aan CLAS niet expliciet opnemen in de bijzondere voorwaarde.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering behandeld waarbij [Naam slachtoffer] zich terzake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de door de benadeelde partij [Naam slachtoffer] gestelde schade, nu verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, zodat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte hetgeen hem primair is ten laste gelegd, heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte hetgeen hem subsidiair is ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit:
a) een leerstraf, bestaande uit het volgen van de cursus “Sociale Vaardigheidstraining” van de William Schrikker Jeugdreclassering, voor de duur van 40 uren, en
b) een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 30 uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 35 dagen zal worden toegepast;
- beveelt, dat het werkstrafgedeelte van de opgelegde taakstraf, groot 30 uren te vervangen door 15 dagen vervangende jeugddetentie niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- verklaart de benadeelde partij [Naam slachtoffer], [Adres slachtoffer], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam slachtoffer] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. C. Wapenaar, voorzitter en kinderrechter, mr. P.E.C.M. Dahmen en mr. I. Becker-Hartenhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 18 juli 2008, zijnde mr. I. Becker-Hartenhof buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.