RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 1534
Uitspraak van de meervoudige kamer
[naam],
wonend te Heerlen, eiseres,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 2 augustus 2007
Kenmerk: 31003/20070660-W/WS
1.1 Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder de door eiseres ingediende bezwaren tegen een door verweerder genomen besluit van 23 mei 2007 ingevolge de wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO) ongegrond verklaard.
1.2 Tegen eerstgenoemd besluit is bij brief van 12 september 2007 door eiseres beroep ingesteld. Bij brief van 19 oktober 2007 zijn de (nadere) gronden van het beroep ingediend.
1.3 De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 14 mei 2008, waar eiseres en haar gemachtigde R.J.H. Vlecken, advocaat te Heerlen, met bericht, niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door W.G. Savelbergh, ambtenaar, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
2.1 Eiseres heeft verzocht om een woonvoorziening in de vorm van een liftinstallatie, omdat zij in haar woning problemen heeft met het traplopen, met name als zij zich met haar kinderen in de woning verplaatst.
2.2 Verweerders Bureau voorzieningen gehandicapten heeft naar aanleiding van de aanvraag onderzoek gedaan. Vastgesteld is in dat kader dat eiseres zeer moeizaam trappen loopt en dat het voor haar onmogelijk is met een kind op de arm de trap op te gaan. De kinderen zijn te jong om zelfstandig trappen te lopen en haar partner heeft lichamelijke beperkingen waardoor hij beperkt is in het tillen. Tevens is vastgesteld dat eiseres is verhuisd van de gemeente Simpelveld naar de gemeente Heerlen en dat in Simpelveld eiseres met haar gezin een eengezinswoning met een traplift, die in eigen beheer was aangelegd, bewoonde. Om diverse redenen is eiseres met haar gezin verhuisd. Met het hen ter beschikking staande budget was het volgens eiseres niet mogelijk om een gelijkvloerse woning aan te schaffen, terwijl eiseres niet in een flat wil wonen. Huren is volgens eiseres gezien gebeurtenissen in het verleden geen optie.
2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres verhuisd is naar een voor haar en haar gezin inadequate woning, gelet op de haar bekende lichamelijke beperkingen, en dat zij daarom niet in aanmerking kan worden gebracht voor een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing. Verweerder heeft in het bezwaar geen aanleiding gezien het primair ingenomen standpunt te verlaten. De woonvoorziening wordt afgewezen op grond van artikel 20, aanhef, en onder d, van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (hierna: de WMO-verordening).
2.4 In beroep wordt door eiseres – kort samengevat – het volgende tegen de beslissing van 2 augustus 2007 aangevoerd.
• Eiseres heeft bij de verhuizing rekening getracht te houden met de bekende beperkingen, maar heeft ook een oplossing moeten vinden die binnen de financiële mogelijkheden paste.
• Eiseres is nimmer gewezen op de mogelijke gevolgen in het kader van een aanvraag voor aanpassing van de woning bij acceptatie van de huidige woning.
• Er is door verweerder onvoldoende gekeken naar de (financiële) omstandigheden van het gezin. Toepassing van de hardheidsclausule ligt gezien de af te wegen belangen in de rede.
• Het besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank staat de vraag centraal of verweerder terecht en op goede grond een woonvoorziening in de vorm van een liftinstallatie heeft geweigerd. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
2.6 De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting allereerst vast dat de aanleiding voor de aanvraag voor een liftinstallatie niet alleen is gelegen in de lichamelijke beperkingen van eiseres, maar tevens voortvloeit uit het feit dat zij is verhuisd naar een woning - in de gemeente Heerlen - met een inpandige trap zonder liftinstallatie.
2.7 Relevant voor de beoordeling van deze rechtsvraag is artikel 20 van de WMO verordening. Dit artikel luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
"De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;
c.[…];
d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;
e.[…]."
2.8 Uit de toelichting op de WMO-verordening blijkt dat de gemeentelijke regelgever situaties, zoals die waarin eiseres verkeert, heeft voorzien:
"Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 20.
Ad a.
Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten "belangrijke reden". Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.
Ad. b.
Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met "verhuizen" wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract […]. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.
[…]
Ad d.
Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen."
2.9 Gezien deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder door zijn beslissing te baseren op artikel 20, aanhef en onder d, van de WMO-verordening een onjuiste grondslag heeft gekozen voor de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Het had in het onderhavige geval in de rede gelegen de gevraagde woonvoorziening te weigeren op de grond genoemd in artikel 20, aanhef en onder b, van de WMO-verordening.
2.10 Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat de aanvraag, gelet op het verhuisprimaat – waarbij de kosten van een liftinstallatie van belang zijn – hoe dan ook zal worden geweigerd. Op grond van het compensatiebeginsel, zoals dat is neergelegd in artikel 4 van de WMO, in combinatie met de toelichting bij artikel 20, aanhef en onder b, van de WMO-verordening, alsmede gelet op de versterkte motiveringsplicht van artikel 26 van de WMO, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gehoord hetgeen ter zitting door de gemachtigde naar voren is gebracht, toereikend heeft gemotiveerd dat de aanvraag van eiseres blijvend geweigerd moet worden.
2.11 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres voor gegrond moet worden gehouden en dat het bestreden besluit vanwege de onjuiste grondslag waarop het berust, (geheel) dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel in hetgeen hiervoor onder 2.10 is overwogen voldoende aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.12 Tot slot acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,-- vanwege door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.13 Gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,-- wordt vergoed door de gemeente Heerlen;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 322,-- te betalen door de gemeente Heerlen aan eiseres.
Aldus gedaan door F.L.G. Geisel als voorzitter en P.J.M. Bruijnzeels en E.V.L. Heuts als leden in tegenwoordigheid van E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2008
w.g. E. van Binnebeke w.g. Geisel
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 2 september 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.