ECLI:NL:RBMAA:2008:BF1861
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.C. Oosterman-Meulenbeld
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk ontslag en de gevolgen voor de werknemer bij privatisering
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Maastricht, stond de vraag centraal of het ontslag van de eiser, die werkzaam was bij de besloten vennootschap CBB B.V., kennelijk onredelijk was. De eiser was voor de privatisering van CBB in 1998 ambtenaar en kon zich niet beroepen op de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de eiser rechten kon ontlenen aan het Sociaal Statuut, dat bepaalde dat de diensttijd bij de gemeente Heerlen meetelde voor de berekening van de opzegtermijn en de duur van het dienstverband. CBB had de opzegtermijn van de eiser ten onrechte vastgesteld op één maand in plaats van de vereiste drie maanden, wat leidde tot de conclusie dat het ontslag kennelijk onredelijk was.
De rechtbank oordeelde verder dat de eiser door het ontslag een inkomensachteruitgang had ervaren en dat hij recht had op een schadevergoeding. De eiser had een bruto maandsalaris van € 1.696,50 en ontving daarnaast een WAO-uitkering en andere toelages. De rechtbank concludeerde dat het totale bruto maandinkomen van de eiser € 3.358,50 zou zijn geweest indien hij in dienst was gebleven, terwijl zijn werkelijke inkomen na het ontslag € 3.209,25 bruto per maand bedroeg. Dit resulteerde in een inkomensverlies van € 149,25 bruto per maand.
Daarnaast werd er door de eiser ook pensioenschade ingeroepen, die door CBB werd betwist. De rechtbank oordeelde dat het ontslag kennelijk onredelijk was, gezien de lange diensttijd van de eiser, zijn leeftijd en de omstandigheden rondom het ontslag. De kantonrechter kende een schadevergoeding van € 20.000,00 bruto toe aan de eiser, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2007. CBB werd veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.