RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 1846
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op het verzoek
om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
[verzoeker],
gevestigd te Maastricht, verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 10 april 2008
Kenmerk: SEB 06-1185B
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het door verzoeker ingediende bezwaarschrift tegen zijn besluit van 21 september 2007 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan Servatius Woningstichting (hierna: vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het realiseren van het plan Campus Maastricht in Randwyck.
Tegen eerstgenoemd besluit heeft verzoeker op 21 mei 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank. Verzoeker heeft voorts op 12 november 2008 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ter zake van dat besluit een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb heeft de voorzieningenrechter
vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghouder heeft daarvan gebruik gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stuk¬ken zijn in kopie aan de andere partijen gezonden.
Voormeld verzoek is behandeld ter openbare zitting van de voorzieningenrechter van deze recht¬bank op 27 november 2008, alwaar verzoeker is verschenen bij diens voorzitter,
[dhr A].
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg, F.H.P. Konings, J.H.M. Wintraecken, E.M. Vernhout, R.J.A. Theunissen, E.H.J. Verheyden, en J.P.H. Demollin, allen werkzaam bij de gemeente Maastricht.
Voorts is vergunninghouder ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde, M.R. de Boer, advocaat te Woerden, alsmede bij [dhr B] en [dhr C], respectievelijk algemeen directeur en chef d’équipe van Campus Maastricht.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover in dezen van belang, is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
Zoals hiervoor overwogen dient sprake te zijn van onverwijlde spoed: tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor degene die om een voorziening verzoekt uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de voorzieningenrechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
Gebleken is dat verzoeker hangende de bezwaarschriftprocedure geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank teneinde schorsing van de verleende bouwvergunning en daarmee het stilleggen van de reeds aangevangen werkzaamheden trachten te bewerkstelligen. Voorts is gebleken dat verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid zijn bezwaren tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning tijdens de gehouden hoorzitting mondeling toe te lichten. Vast is komen te staan dat verzoeker vervolgens, nadat hij tegen het besluit op zijn bezwaar beroep bij de rechtbank heeft ingesteld, nog ruim vijf maanden heeft gewacht met het indienen van het onderhavige verzoek.
Ter zitting heeft verzoeker als verklaring voor het niet eerder vragen van een voorlopige voorziening gegeven dat hij door dit niet eerder te doen verweerder ruimte heeft willen geven voor overleg (met name over een alternatieve locatie) teneinde langs die weg tot een oplossing voor het geschil te komen. Daarbij heeft verzoeker aangegeven dat de officiële start van de bouw eerst op 22 november 2008 heeft plaatsgevonden en dat hij derhalve thans een spoedeisend belang heeft bij het onderhavige verzoek.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat reeds direct na verlening van de bouwvergunning met de (bouw)werkzaamheden is gestart. Aan de hand van luchtfoto’s die voor aanvang van de (bouw)werkzaamheden, alsmede (vrij) recent, boven het gebied waar het litigieuze bouwplan wordt gerealiseerd zijn genomen, heeft verweerder inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden inmiddels zijn verricht.
Vast is komen te staan dat de (bouw)werkzaamheden sinds ruim een jaar in volle gang zijn. In de recent plaatsgevonden hebbende officiële start van de bouw kan reeds daarom geen spoedeisend belang (meer) worden gezien dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Voorts is niet gebleken dat het verzoek niet eerder (hangende de bezwaarschriftprocedure, dan wel in de beroepsprocedure) had kunnen worden ingediend. Verzoeker heeft derhalve (zonder gegronde reden) ruim een jaar nadat de litigieuze bouwvergunning is verleend en de werkzaamheden ter realisering van het vergunde zijn gestart, gewacht met het indienen van het onderhavige verzoek. Gelet hierop, alsmede in ogenschouw genomen de huidige stand van de bouw en de kosten die vergunninghouder hiervoor reeds zal hebben moeten gemaakt, alsook de te verwachten kosten die stillegging van de bouw met zich zal brengen, kan niet worden geoordeeld dat voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met het besluit te dienen belang. Dit geldt te meer nu verzoekers bezwaren tegen de bouwvergunning met name zijn gericht tegen de locatie waarop de bouw gerealiseerd wordt en derhalve reeds om die reden van verzoeker had mogen worden verwacht veel eerder te ageren dan ruim een jaar nadat met de (bouw)werkzaamheden is aangevangen. Hierbij is voorts in overweging genomen dat verzoeker, door geen gebruik te maken van de hem geboden gelegenheid te worden gehoord, ook overigens in de bezwaarfase er niet alles aan gedaan heeft om zijn bezwaren kracht bij te zetten. Dat de gemachtigde van verzoeker destijds in het buitenland verbleef, maakt niet dat het laten voorbij gaan van de mogelijkheid te worden gehoord, niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen. Immers, niet is gebleken dat vervanging van de gemachtigde niet mogelijk was. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoeker derhalve zonder (onevenredig) nadeel de uitspraak in de hoofdzaak afwachten. Nu ook overigens niet van enig dringend belang aan de zijde van verzoeker is kunnen blijken ontbeert het verzoek om een voorlopige voorziening het ingevolge artikel 8:81 van de Awb vereiste spoedeisend belang, zodat dit verzoek reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Gelet op het vorenstaande kan aan de beoordeling van de hoofdzaak in het kader van deze procedure niet worden toegekomen. De hoofdzaak zal met enige voortvarendheid op een nader te bepalen zitting worden gepland waarvoor partijen te zijner tijd een uitnodiging zullen ontvangen.
Mitsdien wordt, gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de awb, als volgt beslist.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van A.W.C.M. Frings
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.
verzonden op: 10 december 2008