ECLI:NL:RBMAA:2008:BG9873
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn bij behandeling van beroep ex artikel 9 WAHV
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 2 oktober 2008, betreft het een beroep tegen een beslissing van de Officier van Justitie met betrekking tot een verkeersboete. De betrokkene had tijdig beroep ingesteld tegen de opgelegde sanctie, maar verscheen niet op de mondelinge behandeling op 18 september 2008. De zaak draait om de vraag of er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De betrokkene stelde dat de termijn van behandeling door de Kantonrechter te lang was, aangezien er meer dan twaalf maanden verstreken waren tussen de ontvangstbevestiging van het beroep en de oproeping voor de zitting.
De Kantonrechter, mr. R.H.J. Otto, oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De Kantonrechter baseerde zich op eerdere jurisprudentie, waarin werd vastgesteld dat een termijn van twaalf maanden tussen de ontvangstbevestiging en de oproeping niet als onredelijk wordt beschouwd. De Kantonrechter benadrukte dat, in geval van overschrijding van de redelijke termijn, niet automatisch tot gegrondverklaring of niet-ontvankelijkheid wordt overgegaan, maar dat eerder matiging van de opgelegde boete aan de orde kan zijn.
Uiteindelijk verklaarde de Kantonrechter het beroep ongegrond, handhaafde de beschikking van de Officier van Justitie en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige behandeling van beroepszaken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen, maar bevestigt ook dat niet elke termijnoverschrijding automatisch leidt tot een negatieve uitkomst voor de overheid.