RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 19 november 2008
Zaaknummer: 130720 / HA ZA 08-631
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft op een bezwaarschrift tegen het plan van toedeling in de herinrichting "Centraal-Plateau", het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Naam reclamant],
wonende te [woonplaats],
reclamant,
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE IN DE HERINRICHTING “CENTRAAL-PLATEAU”.
1. Het verdere verloop van het geding
Door de rechter-commissaris is geen overeenstemming verkregen omtrent de door reclamant ingediende bezwaren. Omdat geschillen zijn blijven bestaan is de zaak door de rechter-commissaris op 6 mei 2008 verwezen naar de zitting van de rechtbank van 24 oktober 2008.
Van het verhandelde ter zitting van de rechter-commissaris is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift is verzonden naar de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister), de landinrichtingscommissie (hierna: de commissie) en reclamant.
Op de voor de behandeling van de bezwaren vastgestelde zitting van de rechtbank heeft ing. [...] namens reclamant de standpunten van reclamant mondeling (pleitnota) toegelicht. Op deze zitting heeft de rechtbank voorts gehoord:
- de vertegenwoordiger van de minister (pleitnota);
- vertegenwoordigers van de commissie en de aan de commissie toegevoegde ingenieur van het kadaster of diens plaatsvervanger.
2. De bezwaren van reclamant
2.1 Reclamant heeft op 12 november 2006 een bezwaarschrift tegen het plan van toedeling ingediend, inhoudende - kort samengevat - zijn bezwaren terzake:
1.a de uitruil van zijn inbrengpercelen aan de Waalheimerweg H 275 en H 319;
1.b de waarde van die percelen;
2. de korting van 1,8 %.
Reclamant heeft ter onderbouwing van het eerste bezwaar aangevoerd dat zijn inbrengpercelen H 275 en H 319 aan hem dienen te worden toebedeeld, nu hij die percelen wil verkopen, waarna hij wegens bedrijfsbeëindiging kan afrekenen met de belasting. Reclamant heeft benadrukt dat de percelen H 275 en H 319 een goede marktwaarde hebben. Reclamant is dan ook niet geïnteresseerd in ruilgrond, temeer nu de aan de percelen H 275 en H 319 in het kader van de herinrichting toegekende agrarische waarde lager is dan de marktwaarde van die percelen. De toedeling aan reclamant ten oosten van het inbrengperceel C 2375 (betreft: oostelijk deel kavel 035.222) is in vergelijking met de percelen H 275 en H319 minder waard.
Reclamant maakt tevens bezwaar tegen de korting op zijn inbreng van 1,8 % op grond van het feit dat een aantal ingebrachte percelen in het plan van toedeling in ongewijzigde vorm worden terug toegedeeld.
2.2 Reclamant heeft bij de rechter-commissaris bovenstaande bezwaren herhaald, alsmede heeft hij bezwaar gemaakt tegen de toedeling wegens:
a. het ontbreken van een goede ontsluiting van het Oostelijk deel van kavel 035.222;
b. de geaccidenteerdheid van het Oostelijk deel van kavel 035.222.
Reclamant heeft daartoe aangevoerd dat het Oostelijk deel van kavel 035.222, zijnde de uitbreiding van het inbrengperceel C 2375 aan de Kickenbroekerweg, niet ontsloten is aan de openbare weg. Genoemd kaveldeel ligt ca. 1,5 meter dieper dan de onverharde veldweg ter plaatse. Voorst heeft reclamant aangevoerd dat de uitbreiding aan de Kickenbroekerweg is gelegen in een geaccidenteerd gebied, waar een optimale afwatering ontbreekt.
2.3 Op de zitting van 24 oktober 2008 heeft reclamant voorts nog - kort samengevat - aangevoerd dat de commissie in strijd heeft gehandeld met artikel 16 van de Regeling Herverkaveling, door bij de toedeling de ingevolge dat artikel geldende rangorde voor de toedeling onvoldoende in acht te nemen. Reclamant is tot slot, gelet op al het bovenstaande, van mening dat de toedeling de vergelijking met de inbreng niet kan doorstaan, ondanks de omstandigheden dat bij het (ontwerp) plan van toedeling concentratie van percelen en een afstandsverkorting tot de bedrijfskavel heeft plaatsgevonden.
3. Het standpunt van de commissie en de minister
3.1 De commissie stelt dat de bezwaren van reclamant van 12 november 2006 ongegrond zijn. Conform de doelstellingen van het landinrichtingsplan en in overeenstemming met de Regeling Herverkaveling zijn de inbrengpercelen van reclamant zo dicht mogelijk bij zijn bedrijfskavel geconcentreerd toebedeeld. De inbrengpercelen aan de Waalheimerweg H 275 en H 319 hebben een agrarische bestemming en zijn uitruilbaar met (het Oostelijk deel van) kavel 035.222, met een eveneens agrarische bestemming. Uitruil van gronden vindt verder ingevolge de Landinrichtingswet plaats op basis van de agrarische waarde van de grond, zoals deze op grond van de schatting is komen vast te staan.
3.2 Het bezwaar van reclamant tegen de korting van 1,8 % is eveneens ongegrond, nu voor ieder blok - derhalve ook voor wat betreft de inbreng van reclamant - geldt dat op de bruto inbreng de korting voor wegen en waterlopen van 1,8 % wordt toegepast.
3.3 De bezwaren van reclamant, terzake de ontsluiting en ligging van de toedeling aan de Kickenbroekerweg, alsmede het bezwaar van reclamant in het kader van artikel 16 van de Regeling Herverkaveling, zijn volgens de commissie nieuwe bezwaren van reclamant, waarin reclamant, nu hij die nieuwe bezwaren te laat heeft ingediend, niet kan worden ontvangen.
3.4 De minister heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de commissie.
4.1 Tussen partijen staat - onder meer - ter discussie het antwoord op de vraag of reclamant, na de door hem op 12 november 2006 ingediende bezwaren, op 6 mei 2008 en 24 oktober 2008 nieuwe bezwaren heeft ingediend tegen het plan van toedeling, dan wel dat hij op 6 mei 2008 en 24 oktober 2008 zijn oorspronkelijke bezwaren nader heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.2 Reclamant heeft bij bezwaarschrift van 12 november 2006 zijn bezwaren tegen de toedeling tijdig ingediend. De bezwarentermijn liep immers tot en met 8 december 2006. Deze (oorspronkelijke) bezwaren van reclamant, zoals hiervoor vermeld onder 2.1, zijn blijkens het proces-verbaal van de commissie, door de commissie met reclamant besproken en houden onder meer in dat de inbrengpercelen H 275 en H 319 voor reclamant commercieel aantrekkelijker zijn dan de toedeling. Volgens reclamant zijn de percelen H 275 en H 319 vanwege dit financiële belang niet uitruilbaar. Reclamant heeft dienaangaande in zijn bezwaarschrift vermeld: “(…) dit weiland is meer waard dan de toedeling, en is makkelijker te verkopen. (…)”. Afgezien van de beweerdelijke minderwaarde van de toedeling heeft reclamant blijkens genoemd bezwaarschrift en proces-verbaal geen (specifieke) argumenten aangevoerd tegen de toedeling.
Eerst bij de rechter-commissaris op 6 mei 2008 heeft reclamant bezwaar gemaakt tegen de toedeling van het Oostelijk deel van kavel 035.222, vanwege de beweerdelijke slechte ontsluiting en ligging van dit kaveldeel. Deze bezwaren, die door reclamant eerst op 6 mei 2008 naar voren zijn gebracht, kunnen niet in de geest van de oorspronkelijke bezwaren van reclamant worden gezien, doch zijn naar het oordeel van de rechtbank nieuwe bezwaren waarin reclamant, nu deze bezwaren niet tijdig zijn ingediend niet kan worden ontvangen.
De bezwaren van reclamant, gegrond op de ligging in een 100 meter zone bovenstrooms van bebouwing van de percelen H 275 en H 319 en gegrond op het bepaalde in artikel 16 van de Regeling Herverkaveling, zijn eerst ter zitting van 24 oktober 2008 door reclamant naar voren gebracht. Weliswaar betreffen deze bezwaren de percelen H 275 en H 319, doch ook deze bezwaren raken verder niet de inhoud van de oorspronkelijke bezwaren van reclamant. Nu ook de onderhavig bezwaren niet tijdig zijn ingediend kan reclamant evenmin worden ontvangen in deze bezwaren.
4.3 Gesteld noch gebleken is verder van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De omstandigheid dat reclamant eerst na het indienen van zijn bezwaarschrift is bijgestaan door een adviseur, maakt niet dat terzake van genoemde nieuwe bezwaren sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.4 De rechtbank overweegt terzake de oorspronkelijke bezwaren van reclamant van 12 november 2006 het volgende.
4.5 Voor de toedeling van kavels - voor zover thans van belang - geldt dat aan iedere eigenaar een recht wordt toebedeeld met betrekking tot onroerende zaken van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming als te zijnen aanzien in het blok is opgenomen, althans voor zover het belang van de landinrichting zich hiertegen niet verzet.
Voorts moet de toedeling in overeenstemming zijn met de bepalingen in de Regeling Herverkaveling (regeling van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 oktober 2004 met kenmerk TRCJZ/2004/3819) en met de afwijkende bepalingen op deze regeling voor de herinrichting “Centraal Plateau”, zoals deze bij brief van de commissie van 27 juli 2004 (kenmerk LCCENTR/2004-55092) zijn voorgelegd en waarmee de minister van bij brief van 22 november 2004 (TRCJZ/2004/5901) heeft verklaard in te stemmen.
4.6 Niet is gebleken dat de ingebrachte grond van reclamant (H 275 en H 319) of de toe te delen grond (oostelijk deel kavel 035.222) niet uitruilbaar zou zijn. Zowel de inbreng als de toedeling heeft een agrarische bestemming. De uitruil van de gronden heeft verder plaats gevonden op grond van de schattingswaarde van de inbreng en toedeling, welke waarde inmiddels vast staat. De geschatte waarde van de inbreng, minus de waarde als bedoeld in artikel 142, tweede lid van de landinrichtingswet, wijkt niet meer af dan het in dat artikel genoemde percentage. Voorts is niet komen vast te staan dat de toe te delen gronden meer dan twee schattingsklassen afwijken van de gemiddelde schattingswaarde van de ingebrachte gronden (artikel 20 Regeling Herverkaveling). Tot slot is aan de rechtbank niet gebleken van het bestaan van bijzondere omstandigheden welke tot de slotsom zouden moeten leiden dat bij een vergelijking tussen de inbreng van reclamant en de toedeling als in het plan in redelijkheid van reclamant niet kan worden gevergd dat hij die toedeling accepteert.
4.7 Het tweede bezwaar van reclamant is eveneens ongegrond, nu uit het bepaalde in artikel 141, lid 1 jo. 142, lid 2, Landinrichtingswet volgt dat de korting betrekking heeft op alle in het betreffende blok ingebrachte gronden.
4.8 In het ongelijk gesteld zijnde, dient reclamant de eigen kosten te dragen.
verklaart de bezwaren van reclamant van 12 november 2006 ongegrond;
verklaart reclamant niet-ontvankelijk in zijn overige bezwaren.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, J.F.W. Huinen en R.M.L.M. Magnée, rechters, en uitgesproken ter openbare zitting, in tegenwoordigheid van de griffier.
CM/FMvMW