ECLI:NL:RBMAA:2008:BH4299

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130763 / HA ZA 08-651 en 131120 / HA ZA 08-691
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen het plan van toedeling in de herinrichting 'Centraal-Plateau'

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 10 december 2008 uitspraak gedaan over bezwaren van reclamanten tegen het plan van toedeling in de herinrichting 'Centraal-Plateau'. De reclamanten, waaronder [reclamante] en [De B.V.], hebben bezwaar gemaakt tegen de toedeling van de percelen B 3024, E 303 en B 3172, die zij noodzakelijk achten voor de aanleg van een verbindingsweg en de continuïteit van hun bedrijfsvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren zijn ingediend na een eerdere zitting op 11 november 2008, waar de standpunten van reclamanten en vertegenwoordigers van de betrokken instanties zijn toegelicht. De commissie en de minister hebben zich op het standpunt gesteld dat de bezwaren ongegrond zijn, omdat er geen formele overheidsbesluiten zijn die de aanleg van de verbindingsweg toestaan. De rechtbank heeft de argumenten van reclamanten, waaronder de verwijzing naar een afwerkplan en eerdere correspondentie met de Provincie Limburg, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de toedeling van de percelen in overeenstemming is met de Regeling Herverkaveling en dat de commissie aannemelijk heeft gemaakt dat de percelen B 3024 en E 303 zijn toebedeeld aan Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) voor de realisatie van 'Nieuwe Natuur'. Uiteindelijk heeft de rechtbank de bezwaren van reclamanten ongegrond verklaard en hen in de kosten van de procedure verwezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 10 december 2008
Zaaknummers: 130763 / HA ZA 08-651 en 131120 / HA ZA 08-691
Bezwaarschrift nummers: 377 en 384
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft op twee bezwaarschriften tegen het plan van toedeling in de herinrichting "Centraal-Plateau", het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
Zaaknr. 130763 / HA ZA 08-651
[Naam reclamante],
wonende te [adres],
reclamante (hierna eveneens te noemen: [reclamante]),
tegen:
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE IN DE HERINRICHTING
“CENTRAAL-PLATEAU”,
alsmede in de zaak van: Zaaknr. 131120 / HA ZA 08-691
de vennootschap [...],
gevestigd te [adres],
reclamante [...],
tegen:
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE IN DE HERINRICHTING
“CENTRAAL-PLATEAU”.
1. Het verdere verloop van het geding
Door de rechter-commissaris is geen overeenstemming verkregen omtrent de door [reclamante] en [De B.V.] op
6 december 2006 ingediende bezwaren. Omdat geschillen zijn blijven bestaan zijn de zaken door de rechter-commissaris verwezen naar de zitting van de rechtbank van 11 november 2008. Gelet op de inhoud en strekking van voornoemde bezwaren zijn die bezwaren naar dezelfde zitting van de rechtbank verwezen, zodat de bezwaren gelijktijdig kunnen worden behandeld.
Van het verhandelde ter zitting van de rechter-commissaris zijn processen-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften zijn verzonden naar de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister), de landinrichtingscommissie (hierna: de commissie) en reclamanten.
Op de voor de behandeling van de bezwaren vastgestelde zitting van de rechtbank heeft mr. H.H.M.E. Waelen namens reclamanten de standpunten van reclamanten mondeling toegelicht (pleitnota). Op deze zitting heeft de rechtbank voorts gehoord:
- de vertegenwoordiger van de minister (pleitnota);
- vertegenwoordigers van de commissie en de aan de commissie toegevoegde ingenieur van het kadaster of diens plaatsvervanger.
2. De bezwaren van reclamanten
2.1 De overleden echtgenoot van [reclamante] is de oprichter van (onder meer) [De B.V.]. Hij heeft de percelen B 3024 en E 303 aangekocht in verband met de aanleg van een verbindingsweg tussen de groeve [...] en groeve Spaubeek, rekening houdend met de bedrijfsvoering van [De B.V.]. Perceel B 3172 is vanwege de uitbreiding en inrichting van de bestaande groeve [...] van belang voor de exploitatie van [De B.V.]. Reclamanten hebben - kort samengevat - aangevoerd dat in de door de Provincie Limburg ontwikkelde plannen voor regionale ontgrondingen en verwerking van afvalstoffen, ter hoogte van de percelen B 3024 en E 303, voornoemde verbindingsweg is opgenomen. Reclamanten hebben ter onderbouwing van het bovenstaande een afschrift van een schrijven van het “Provinciaal Bestuur van Limburg”, van 17 juli 1984 overgelegd. De voornoemde verbindingsweg heeft tot doel om de transporten in verband met de ontgrondingsactiviteiten in de groeve Spaubeek en de werkzaamheden terzake de afwerking van die groeve, via die verbindingsweg en niet via de bebouwde kom van Spaubeek te doen plaatsvinden. Reclamanten hebben voorts aangevoerd dat door [De B.V.] al sedert geruime tijd in de groeve Spaubeek en de groeve Schinnen ontgrondingen worden verricht. [De B.V.] is voornemens de ontgrondingen in het groevegebied Spaubeek en de aangrenzende terreinen, waaronder de ontgronding van het aangekochte perceel B 3172, voort te zetten.
2.2 Gelet op het bovenstaande zijn de percelen B 3024 en E 303 noodzakelijk voor de aanleg van de genoemde verbindingsweg en is perceel B 3172 van groot belang voor de bedrijfscontinuering van [De B.V.]. De commissie heeft de inbrengpercelen B 3172, B 3024 en E 303 desalniettemin niet toebedeeld aan reclamanten, maar uitgeruild en toebedeeld aan Bureau Beheer Landbouwgronden (verder: BBL) en een andere rechthebbende. Reclamanten hebben gelet op het bovenstaande bezwaren ingediend tegen het ontwerpplan van toedeling. Reclamanten stellen verder dat zij door het niet toedelen van de voornoemde percelen schade lijden, dan wel zullen gaan lijden. Zo zal [De B.V.] tengevolge van de bestreden toedeling, haar vergevorderde plannen tot ontgronding niet meer kunnen realiseren.
2.3 Reclamanten hebben tot slot aangevoerd dat in een zogenaamd afwerkplan groeve na ontgronding, is voorzien in de realisatie van nieuwe natuur, zodat niet noodzakelijk is dat de percelen B 3024 en E 303 voor de realisatie van nieuwe natuur worden toebedeeld aan BBL.
Als voorbeeld van een dergelijk plan, waarbij reclamanten bij de herinrichting van een groeve betrokken zijn geweest, hebben reclamanten een afschrift van het “Afwerkplan Groeve Spaubeek”van 18 april 2001 in het geding gebracht.
3. Het standpunt van de commissie en de minister
3.1 De commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaren ongegrond zijn. Zo zijn er geen formele overheidsbesluiten die de aanleg van de voornoemde verbindingsweg toelaten. De commissie heeft dienaangaande onder meer verwezen naar een brief van de Provincie Limburg van 9 april 2008, van welke brief de commissie een afschrift heeft overgelegd. Voor wat de gestelde ontgronding van perceel B 3172 door [De B.V.] betreft heeft de commissie verwezen naar een e-mailbericht van 5 november 2007 van [...] van de Provincie Limburg aan ing. [...] van de Dienst Landelijk Gebied, inhoudende dat perceel B 3172 buiten het te ontgronden terrein valt, alsmede dat het niet de bedoeling is dat nog terreinen vergund gaan worden. Perceel B 3172 zal derhalve niet ontgrond mogen worden.
3.2 De commissie heeft voorts aangevoerd dat de percelen B 3024 en E 303 zijn uitgeruild, nu die percelen deel uit maken van de ecologische hoofdstructuur welke in 2018 moet zijn gerealiseerd en op grond daarvan zijn toebedeeld aan BBL. Perceel B 3172 is samengevoegd met andere percelen om het aantal kavels ter plaatse van de inbreng te verminderen.
3.3 De minister heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de commissie.
4. Het oordeel
4.1 Voor de toedeling van kavels geldt onder meer dat aan iedere eigenaar een recht wordt toebedeeld met betrekking tot onroerende zaken van gelijke hoedanigheid en gebruiks-bestemming als te zijnen aanzien in het blok is opgenomen, althans voor zover het belang van de landinrichting zich hiertegen niet verzet.
Voorts moet de toedeling in overeenstemming zijn met de bepalingen in de Regeling Herverkaveling (regeling van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 oktober 2004 met kenmerk TRCJZ/2004/3819) en met de afwijkende bepalingen op deze regeling voor de herinrichting “Centraal Plateau”, zoals deze bij brief van de commissie van 27 juli 2004 (kenmerk LCCENTR/2004-55092) zijn voorgelegd en waarmee de minister bij brief van 22 november 2004 (TRCJZ/2004/5901) heeft verklaard in te stemmen.
4.2 De door reclamanten ingebrachte gronden (de percelen B 3172, B 3024 en E 303) zijn ingevolge de Regeling Herverkaveling uitruilbaar. Ter discussie staat (onder meer) of reclamanten een zwaarwegend belang hebben bij toedeling van die gronden. Door de commissie zijn de percelen B 3024 en E 303 toebedeeld aan BBL en perceel B 3172 aan een derde (particuliere) rechthebbende.
4.3 De rechtbank overweegt dienaangaande allereerst dat de toedeling aan [reclamante] en aan [De B.V.] voldoet aan de bovenstaande uitgangspunten voor toedeling (overweging 4.1). Zo zijn de inbrengpercelen van reclamanten grotendeels geconcentreerd toebedeeld, waarbij de kavelvorm in vergelijking tot de inbreng is verbeterd. Het doelmatig gebruik van de toedeling is hierdoor bevorderd.
4.4 De commissie heeft verder aannemelijk gemaakt dat zij in het kader van een goede verkaveling de inbrengpercelen van reclamanten: B 3172, B 3024 en E 303 heeft uitgeruild. Zo maken de percelen B 3024 en E 303 in het Landinrichtingsplan deel uit van de (te realiseren) ecologische hoofdstructuur en zijn die percelen vanwege het groot aantal natuurwaarden ter plaatse, toebedeeld aan BBL ter realisatie van “Nieuwe Natuur”. De realisatie van “Nieuwe Natuur” is één van de belangen van landinrichting. Perceel B 3172 is door de commissie in het inbrenggebied gevoegd bij andere kavels, zodat aan een rechthebbende ter plaatse een grotere kavel kan worden toebedeeld.
4.5 [reclamante] heeft de stelling dat tussen de groeve [...] en groeve Spaubeek, via de percelen B 3024 en E 303, een verbindingsweg mag worden aangelegd niet onderbouwd. Reclamante heeft ter onderbouwing van haar stelling het voornoemde schrijven van het “Provinciaal Bestuur van Limburg” van 17 juli 1984 overgelegd, doch dat schrijven is niet van recente datum en houdt enkel de intentie in om de voornoemde verbindingsweg aan te leggen. Gesteld noch gebleken is van een formeel overheidsbesluit (van een latere datum) op grond waarvan de bestemming van de percelen B 3024 en E 303 zou zijn gewijzigd en de percelen met de gestelde verbindingsweg (alsnog) zouden mogen worden ingericht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg op 2 september 2007 vastgestelde landinrichtingsplan en het daarop gebaseerde begrenzingenplan de genoemde verbindingsweg niet bevatten. Bovendien heeft bij schrijven van 9 april 2008 mr. L.M. Kobes, Afdelingshoofd Vergunningen en Subsidies, namens de Provincie Limburg de commissie meegedeeld:
“Gelet op het bovenstaande delen wij u mede dat er in het verleden overleg heeft plaatsgevonden over de mogelijke aanleg van een dergelijke weg tussen de genoemde groeven. Reden voor mogelijke aanleg
van de weg was de overlast voor een deel van de inwoners van Spaubeek als gevolg van de af- en aanvoer van delfstoffen uit de groeve Spaubeek.
Dit overleg heeft echter niet geleid tot concrete besluiten, waarin de aanleg van de weg geregeld is, gelet op het feit dat ter plaatse van de geplande ligging van deze weg een groot aantal natuurwaarden aanwezig zijn.”
4.6 Gelet op het bovenstaande heeft [reclamante] het gestelde belang niet aannemelijk gemaakt en wordt haar bezwaar als zijnde ongegrond afgewezen.
4.7 [De B.V.] heeft haar belang bij het (terug) toe delen van inbrengperceel B 3172 evenmin aannemelijk gemaakt. De rechtbank overweegt hiertoe dat [De B.V.] niet heeft aangetoond dat terzake perceel B 3172 een ontgrondingsvergunning is verleend, dan wel zal worden verleend. De commissie heeft voorts aangetoond, onder verwijzing naar het voornoemde
e-mailbericht van [...] van de Provincie Limburg van 5 november 2007, dat perceel B 3172 vergund is noch vergund zal worden. Nu verder niet is gebleken van een onevenredige toedeling is het bezwaar van [De B.V.] eveneens ongegrond.
4.8 Reclamanten dienen als zijnde in het ongelijk gesteld hun eigen kosten te dragen.
5. De beslissing
De rechtbank:
verklaart de bezwaren ongegrond.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.J.A.M. Bakermans, voorzitter, R.M.L.M. Magnée en F.M. van Maanen Winters, rechters, en uitgesproken ter openbare zitting, in tegenwoordigheid van de griffier.
CM