ECLI:NL:RBMAA:2009:BH0376

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 2152
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.N.F. Sleddens
  • P.M. van den Brekel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disproportionele sluiting van woning en lokaal op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Maastricht op 13 januari 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een eigenaresse van een sportschool en appartement in Brunssum, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Heerlen om haar woning en lokaal te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en softdrugs in het appartement, wat de burgemeester de bevoegdheid gaf om tot sluiting over te gaan. De sluiting was voor een periode van twaalf maanden, zoals vastgelegd in de beleidsregels van de gemeente.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluitingsduur van twaalf maanden disproportioneel was in verhouding tot de doelen die met de beleidsregel beoogd werden. De rechter stelde vast dat verzoekster niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de handelingen van haar huurders, aangezien zij niet in staat was om relevante informatie over hen te verkrijgen, zoals een strafblad. Bovendien was verzoekster niet op de hoogte gesteld van eerdere overlast door de gemeente, waardoor zij geen maatregelen kon nemen tegen haar huurders.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen en schorste het bestreden besluit. Tevens werd de gemeente Heerlen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, die op € 644,00 werden vastgesteld, evenals de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenredige afweging tussen de belangen van de overheid en de rechten van de burger, vooral in situaties waarin de verantwoordelijkheid van de burger niet duidelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Procedurenummer: AWB 08 / 2152
Uitspraak
in het geding tussen
[verzoekster],
wonend te Brunssum, verzoekster,
en
de burgemeester van de gemeente Heerlen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 22 december 2008
Kenmerk: 35020/4557
1. Procesverloop
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verzoekster heeft ten aanzien van dit besluit bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 januari 2009. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door J.L.P. Heijboer, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
2. Overwegingen
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft dat oordeel evenwel een voorlopig karakter en is dat – voor de bodemrechter - niet bindend in de (eventuele) bodemprocedure.
Bij besluit van 22 december 2008 heeft verweerder verzoekster met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet een bevel tot sluiting met ingang van 14 januari 2009 voor de periode van 12 maanden, doen toekomen van de sportschool met bijbehorend, boven de sportschool gelegen appartement aan [adres], kadastraal bekend als [kadasternummer].
Verzoekster is beheerder/eigenaar van genoemde sportschool en appartement. In het appartement zijn op 12 november 2008 door het flexteam van de gemeente Heerlen (een kernteam van specialisten (gemeente, brandweer en politie) dat specifiek is belast met de aanpak van (drugsgerelateerde) overlast vanuit woningen en openbare inrichtingen) 3 kilogram hasj, 61 potjes à 100 pillen Stanozol, welke amfetamine, bevatten, 93 potjes à 100 pillen D-tabs (anabole steroïden) en een geldbedrag ad € 3180,47 aangetroffen.
In aanmerking genomen dat niet gebleken is dat geen sprake is van spoedeisendheid als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, staat de voorzieningenrechter thans allereerst voor de vraag of verweerder zich ten aanzien van verzoekster terecht bevoegd heeft geacht tot sluiting, met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet, van het in het besluit genoemde appartement en de sportschool.
Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst I van de Opiumwet is amfetamine, zijnde een harddrug, vermeld.
Ter zake van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Handhavingsbeleid drugs en overige (woon)overlast vastgesteld, hetwelk op 29 oktober 2008 is gepubliceerd. Blijkens het kopje “Harddrugs” op pagina 4 gelden de regels ten aanzien van harddrugs zowel voor lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn (café’s, winkels, coffeeshops en dergelijke) als voor woningen. Bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig hebben van middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet (harddrugs) vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet valt, wordt deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat met de aanwezigheid in het appartement van een grote hoeveelheid harddrugs als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet als ook softdrugs als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet ten behoeve van de verdere handel, verweerders bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet vaststaat. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekster blijkens het gestelde in haar verzoekschrift ook niet betwist dat verdovende middelen in haar appartement zijn aangetroffen. Gelet hierop was verweerder bevoegd tot sluiting van de woning van verzoekster.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de in de beleidsregel genoemde sluitingsduur van twaalf maanden in het onderhavige geval, waarin de bestuursdwang zich richt tot de eigenares van het door haar (onder)verhuurde appartement, evenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hiervan geen sprake. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, als reactie op de zienswijze, op het standpunt dat verzoekster als beheerder dan wel eigenaar ten alle tijden verantwoordelijk is en blijft voor hetgeen zich in dan wel vanuit dit pand afspeelt. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet en overweegt hiertoe dat verzoekster slechts verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar huurders, indien zij deze verantwoordelijkheid ook kan dragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval aangezien verzoekster als eigenaar van het pand niet de gelegenheid heeft iets aan deze verantwoordelijkheid te doen. Verzoekster kan bijvoorbeeld van een potentiële huurder niet achterhalen of deze een strafblad heeft, dan wel op een andere manier belastende info omtrent potentiële huurders achterhalen. Voorts merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder c.q. de politie blijkens de stukken vanaf medio 2007 op de hoogte is van het feit dat sprake is van overlast vanuit genoemd pand, mede ten gevolge van handel in en/of het gebruik van zowel hard- als ook softdrugs. Verweerder c.q. de politie heeft verzoekster, naar ter zitting is gebleken, hiervan evenwel niet op de hoogte gesteld. Indien verweerder c.q. de politie dit wel had gedaan had verzoekster passende maatregelen richting de huurder kunnen nemen en kon haar dit, indien zij dit niet gedaan zou hebben, aangerekend worden. Tevens blijkt uit de stukken niet dat verzoekster een strafblad heeft, hetgeen voor haar pleit. Ten slotte heeft verzoekster, nadat bij haar bekend is geworden dat in het appartement verdovende middelen zijn aangetroffen er voor zorg gedragen dat het huurcontract op zeer korte termijn daarna werd beëindigd.
Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter het disproportioneel om ten aanzien van verzoekster een sluiting van twaalf maanden op te leggen en heeft verweerder derhalve niet in redelijkheid kunnen besluiten tot sluiting van het in eigendom/beheer aan eiseres toebehorende appartement en sportschool voor de duur van twaalf maanden.
Gelet hierop bestaat er aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek zal dan ook worden toegewezen in die zin dat het bestreden besluit zal worden geschorst tot en met zes weken nadat beslist is op het bezwaar van verzoekster.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,--. Verletkosten zijn verder niet met verificatoire bescheiden onderbouwd, zodat voor vergoeding daarvan geen plaats is.
Het bedrag van de reiskosten van verzoekster wegens het bijwonen van de zitting wordt vastgesteld op € 14,10, zijnde de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse.
Gelet op de artikelen 8:75, 8:82 en 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
1.wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het bestreden besluit van 22 december 2008 wordt geschorst tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar;
2.bepaalt dat aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 wordt vergoed door de gemeente Heerlen;
3.veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 644,00, te vergoeden door de gemeente Heerlen aan verzoekster.
Aldus gedaan door J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van P.M. van den Brekel
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2009.
w.g. P. van den Brekel w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 15 januari 2009
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.