RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 23 april 2009
Zaaknummer : 138897 / KG ZA 09-119
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
[EISER]
wonende te 3770 Riemst, België,
eiser in kort geding,
advocaat mr. M. de Jong, kantoor houdende te Utrecht;
de stichting STICHTING [GEDAAGDE],
statutair gevestigd en kantoor houdende te Maastricht,
gedaagde in kort geding,
advocaten mr. M.A.F. Overdijk en mr. Y.H.M. Einig.
1.Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen “[eiser]”, heeft gedaagde, hierna te noemen “[gedaagde]”, gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 16 april 2009, heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties aan de hand van een pleitnota, waarbij nog een productie is overgelegd, nader heeft doen toelichten.
[gedaagde] heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte heeft [eiser] om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
2.1 [eiser], geboren op [datum], is op 15 oktober 2005 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] en is per deze datum tevens benoemd tot statutair directeur c.q. bestuurder van [gedaagde].
In artikel 7 lid 4 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, getiteld “Schorsing/non activiteit”, is bepaald:
“ 4. De Stichting kan anders dan in de voorgaande leden aangegeven de heer [eiser] op non-activiteit stellen indien door deze non activiteitsstelling aan een onhoudbare situatie binnen de Stichting een einde wordt gemaakt en de oorzaak van deze onhoudbare situatie gelegen is in de persoon van de heer [eiser]. De Raad van Toezicht van de Stichting zal alle mogelijkheden onderzoeken om de non-activiteit op te heffen, echter indien in redelijkheid niet verwacht kan worden dat de betrekkingen binnen de Stichting door terugkeer van de heer [eiser] kunnen worden hersteld zal de Stichting een procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst initiëren. ”
2.2 Bij besluit van 16 maart 2009 heeft de Raad van Toezicht van [gedaagde] (hierna: RvT) [eiser] met ingang van 17 maart 2009 om 9.00 uur voor 30 dagen op non-actief gesteld. Bij schrijven van 17 maart 2009 is de op non-actief stelling bevestigd.
Bij schrijven van 18 maart 2009 heeft de raadsman van [eiser] de RvT onder meer verzocht [eiser] toe te laten tot zijn werkzaamheden. Van de door de RvT ingeschakelde advocate heeft de raadsman van [eiser] vervolgens het bericht ontvangen dat de RvT [eiser] niet tot zijn werkzaamheden zal toelaten.
2.3 Op 1 april 2009 heeft de (advocate van de) RvT schriftelijk medegedeeld dat de RvT voornemens is de arbeidsovereenkomst met [eiser] te beëindigen.
2.4 [eiser] stelt –kort samengevat en voor zover thans van belang- het volgende.
2.4.1 Er is geen grond voor de door de RvT getroffen maatregelen: procedureel noch inhoudelijk. Procedureel niet, omdat de RvT zich niet houdt aan de statuten en regelgeving. Inhoudelijk niet, omdat er geen grond is voor het treffen van de zware en beschadigende maatregel van op non-actiefstelling. In dat verband wijst [eiser] onder meer op de in de arbeidsovereenkomst gememoreerde onhoudbare situatie die gelegen is in de persoon van [eiser]. Daarvan is geen sprake. De handelwijze van de RvT is ook in strijd met artikel 2:8 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.4.2 Het moet [gedaagde] voor een periode van minimaal zes maanden worden verboden [eiser] te ontslaan, dan wel moet een door de RvT genomen ontslagbesluit worden geschorst, totdat de RvT aantoonbaar overeenkomstig het bepaalde in de arbeidsovereen-komst en de toepasselijke wet- en regelgeving op een door de voorzieningenrechter aan te geven wijze heeft gehandeld.
Het ledenverbod van artikel 2:285 lid 1 BW wordt overtreden, hetgeen betekent dat de stichting op dit moment ontbindbaar is. [eiser] heeft er dan ook belang bij dat het de RvT wordt verboden een ontslagbesluit te nemen (en als dit besluit al is genomen, dit te schorsen) totdat inzake de overtreding van het ledenverbod afdoende maatregelen zijn getroffen.
2.4.3 [eiser] heeft een spoedeisend belang bij na te melden vorderingen.
2.5 Op grond van het vorenstaande heeft [eiser] gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.[gedaagde] veroordeelt om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het te dezen te
wijzen vonnis weer toe te laten tot zijn werk en [eiser] zonder belemmeringen in staat te stellen zijn werkzaamheden als bestuurder van [gedaagde] te verrichten zoals hij dat deed voor 17 maart 2009, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan de inhoud van dit vonnis voldoet;
2.[gedaagde] veroordeelt binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis
de interne en externe berichtgeving over de positie van [eiser] te rectificeren, in die zin dat uit deze rectificaties ondubbelzinning zal blijken dat [eiser] weer met zijn werkzaamheden als bestuurder van [gedaagde] is belast en ook anderszins zijn taken weer volledig en onbeperkt uitoefent; een en ander op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan de inhoud van dit vonnis voldoet;
3.[gedaagde] verbiedt ten aanzien van [eiser] een ontslagbesluit te nemen, dan wel een
eventueel genomen ontslagbesluit te schorsen, voor een periode van minimaal zes maanden, maar in ieder geval totdat het in de dagvaarding onder punt 18 en 19 bepaalde door [gedaagde] volledig is nagekomen; een en ander op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan de inhoud van dit vonnis voldoet;
4.[gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
2.6 De vordering wordt door [gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de ter terechtzitting voorgedragen, en vervolgens aan de stukken toegevoegde, pleitnota. Op haar verweer wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
3.1 Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
3.2 Bij besluit van 16 maart 2009 heeft de RvT [eiser] met ingang van 17 maart 2009 om 9.00 uur voor 30 dagen op non-actief gesteld.
Gelet op het feit dat partijen niet hebben gesproken over een verlenging van de op non-actiefstelling en gelet op het feit er geen stukken zijn overgelegd die wijzen op een verlenging van de op non-actiefstelling, heeft de voorzieningenrechter ter terechtzitting na het dupliceren zijdens [gedaagde] aan partijen ter reactie voorgelegd dat hij niet beter weet dan dat de termijn voor de op non-actiefstelling op de dag van de zitting ’s ochtends om 9.00 uur is geëxpireerd.
Daarop heeft de raadsman van [eiser] onder meer aangegeven dat dit betekent dat [eiser] zijn werkzaamheden kan hervatten. De raadsvrouwe van [gedaagde] heeft erkend dat aan de rechtbank geen stuk is overgelegd terzake de verlenging van de op non-actief stelling. Wel heeft zij aangegeven dat zij via een emailbericht en een poststuk aan de raadsman van [eiser] het besluit tot verlenging van de op non-actiefstelling heeft medegedeeld. De raadsman van [eiser] heeft daarop geantwoord dat hem een dergelijk bericht onbekend is, hetgeen [eiser] heeft bevestigd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu er geen stuk is overgelegd waaruit blijkt dat de op non-actiefstelling is verlengd en nu de raadsman van [eiser] en [eiser] hebben aangegeven dat hen een dergelijk stuk onbekend is, het er voor moet worden gehouden dat de op non-actiefstelling op de dag van de zitting om 9.00 uur is geëxpireerd.
Hieruit volgt dat de situatie van vóór de op non-actief stelling herleeft, zodat [eiser] zijn werkzaamheden kan hervatten.
Nu de grondslag van de vordering onder 1 wordt gevormd door het standpunt dat er sprake is van een (onterechte) op non-actiefstelling, zal die vordering, aangezien er geen sprake meer is van een op non-actiefstelling en de grondslag daarom geen steun vindt in de feiten, worden afgewezen.
3.3 Terzake de vordering onder 2, overweegt de voorzieningenrechter dat hij begrijpt dat het kennelijke doel van die vordering niet is om alle krantenberichten en interne berichten te rectificeren –onduidelijk is ook op welke wijze dat zou moeten gebeuren, behoudens de zinsnede vanaf “in die zin dat…”- maar om een intern en extern bericht te laten uitgaan dat [eiser] weer met zijn taken als bestuurder is belast en ook anderszins zijn taken weer volledig en onbeperkt uitoefent.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] belang bij deze vordering: zowel de buitenwacht als de organisatie zelf zijn alsdan direct op de hoogte van de hervatting van de werkzaamheden door [eiser] als werknemer en daarmee tevens als bestuurder van [gedaagde]. Immers, wat er ook zij van de kennelijke bedoeling van [gedaagde], namelijk de op non-actief stelling te laten voortduren, formeel juridisch is [eiser] in dezelfde positie als waarin hij zich vóór het besluit van 16 maart 2009 tot op non-actief stelling bevond.
Gelet hierop én gelet op hetgeen hiervoor bij 3.2 is overwogen omtrent het aflopen van de termijn van op non-actiefstelling, oordeelt de voorzieningenrechter dat het onder 2 gevorderde dient te worden toegewezen zoals hierna in het dictum is vermeld. De dwangsom zal de voorzieningenrechter matigen tot een passende hoogte en tevens zullen de in totaal te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd.
3.4 Vast staat dat er door [gedaagde] geen ontslagbesluit is genomen. Het deel van de vordering onder 3 dat ziet op schorsing van een genomen ontslagbesluit, kan dan ook niet worden toegewezen.
Voor wat betreft het gevraagde verbod om een ontslagbesluit te nemen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Aan dit verbod is ten grondslag gelegd de schending van het ledenverbod, alsook het door de RvT aantoonbaar niet handelen overeenkomstig het bepaalde in de arbeidsovereenkomst en de toepasselijke wet- en regelgeving.
Ten aanzien van de gestelde schending van het ledenverbod oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
[eiser] heeft niet weersproken dat aan de RvT de bevoegdheid toekomt leden van de
Raad van Bestuur te schorsen en te ontslaan, noch is betwist dat de RvT op grond van de arbeidsovereenkomst bevoegd is [eiser] als werknemer van [gedaagde] op non-actief te stellen en de beëindiging van deze overeenkomst te initiëren.
Niet kan worden gesteld dat in het bijzonder de gemelde statutaire bevoegdheid ten aanzien van leden van de Raad van Bestuur op gespannen voet staat met het in artikel 2:285 lid 1 BW genoemde ledenverbod.
Indien al juist zou zijn dat andere statutaire bepalingen aan de RvT bevoegdheden zouden geven die wel een overtreding van het ledenverbod zouden inhouden, doet dit niet af aan de voormelde statutaire bevoegdheden tot schorsing en ontslag en de in de arbeidsovereenkomst opgenomen voormelde bevoegheden.
Zolang er niet onherroepelijk door de rechter is beslist op een verzoek [gedaagde] als stichting te ontbinden –van een verzoek hiertoe is overigens niet gebleken- neemt [gedaagde] rechtsgeldig deel aan het rechtsverkeer en is haar orgaan de RvT bevoegd rechtshandelingen te verrichten, in deze: schorsen en ontslaan van een lid van de Raad van Bestuur, alsmede haar voormelde bevoegdheden uit de arbeidsovereenkomst uit te oefenen.
Ten overvloede wordt hierbij nog overwogen dat een verzochte ontbinding niet per se tot ontbinding moet leiden. Mogelijk is bijvoorbeeld een wijziging van de statuten.
Ten aanzien van de tweede grond voor het gevraagde verbod om een ontslagbesluit te nemen, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat ten aanzien van een bestuurder, anders dan een “gewone” werknemer, te allen tijde een ontslagbesluit moet kunnen worden genomen, eventueel met een daartegenover staande vergoeding. Dit besluit kan desgewenst aan een rechter ter toetsing worden voorgelegd. Wanneer komt vast te staan dat een ontslagbesluit (te) lichtvaardig is genomen, zal zich dit vertalen in een hogere vergoeding. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
Hoe dit ook zij, blijkens onder meer de door [gedaagde] overgelegde productie 23 en het door [gedaagde] ter terechtzitting gestelde, is [gedaagde] helemaal niet voornemens om een ontslagbesluit te nemen. Zij wil enkel een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de Belgische rechter indienen. Dit staat haar vrij.
Het onder 3 gevorderde dient dan ook te worden afgewezen.
3.5 De voorzieningenrechter acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren zoals hierna in het dictum is vermeld. De vordering onder 1 wordt om formele redenen afgewezen. Het onder 2 gevorderde wordt toegewezen en heeft de facto hetzelfde effect als met hetgeen met de vordering onder 1 wordt beoogd. De vordering onder 3 wordt afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn partijen dan ook ieder deels in het (on)gelijk gesteld.
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:
veroordeelt [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad, om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een intern en extern bericht te laten uitgaan, inhoudende dat [eiser] als gevolg van de expiratie van de op non-actiefstelling weer met zijn werkzaamheden als bestuurder van [gedaagde] is belast en ook anderszins zijn taken weer volledig en onbeperkt uitoefent, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 40.000,-;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Huinen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
F.B.