vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Vonnis in kort geding in gevoegde zaken van 10 april 2009
in de zaak met zaaknummer: 138068 / KG ZA 09-76 van
[Naam eiser],
wonende te Heerlen,
eiser,
advocaat mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets;
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEERLEN,
zetelend te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck,
en in de zaak met zaaknummer 138069 / KG ZA 09-77 van
[Naam eiseres],
wonende te Ingber, gemeente Gulpen-Wittem,
eiseres,
advocaat mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets;
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEERLEN,
zetelend te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck;
2. [Naam gedaagde],
wonende te Ingber, Gulpen-Wittem,
gedaagde,
advocaat mr. W.E. Schoufs.
1. Het verloop van de procedures
Eiser, hierna te noemen: [Naam eiser], heeft in de procedure met nummer 138068 gedaagde, hierna te noemen:“de gemeente Heerlen”, gedagvaard in kort geding; eiseres, hierna te noemen: [Naam eiseres], heeft in de procedure met nummer 138069 gedaagden, hierna afzonderlijk te noemen: “de gemeente Heerlen” en [Naam gedaagde] in kort geding gedagvaard. Op de dienende dag, 6 april 2009, hebben [Eiser] en [Eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van hun respectieve dagvaardingen, waarna zij hun vorderingen met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader hebben doen toelichten.
De gemeente Heerlen en [Gedaagde] hebben ieder aan de hand van een conclusie van antwoord respectievelijk pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald. De verkorte uitspraak van die vonnissen is in verband met het mogelijk uiterst spoedeisend belang op 10 april 2009 gedaan. De motivering is op 23 april 2009 aan partijen afgegeven.
[Eiseres], [Eiser] en [Gedaagde] zijn ieder voor 1/3 onverdeeld eigenaar van de percelen gemeente Heerlen, sectie K nummer 4690, groot 8 a 93 ca, sectie K nummer 4692, groot 10 a 57 ca, en sectie K nummer 4694, groot 25 a 77 ca. Op deze percelen rust een voorkeursrecht in de zin van de Wet voorkeursrecht gemeenten (verder te noemen: WVG) ten behoeve van de gemeente Heerlen. Bij beschikking van 28 augustus 2008 heeft de rechtbank op de voet van artikel 17 WVG de prijs van perceel K 4692 bepaald op € 46.694,50, de prijs van perceel K 4694 bepaald op € 271.094,61, en ten slotte de prijs van perceel K 4690 bepaald op € 35.103,83.
Bij schrijven van 27 oktober 2008 hebben [Eiseres], [Eiser] en [Gedaagde] de gemeente Heerlen op de voet van artikel 21 WVG bericht dat zij verlangen dat de gemeente Heerlen medewerking verleent aan de totstandkoming van een akte tot levering aan haar van de voormelde percelen, tegen betaling aan hen van de door de rechtbank in voormelde beschikkingen vastgestelde prijzen. De gemeente Heerlen heeft daarop bij schrijven van 5 februari 2009 geantwoord dat zij een notaris opdracht heeft gegeven een notariële akte van levering op te maken, doch dat deze akte niet zoals voorzien in december 2008 kon worden gepasseerd, omdat op de in 2.1. genoemde percelen een conservatoir beslag rust ten laste van het aandeel van [Gedaagde] in die percelen.
Het bedoelde conservatoire beslag betreft het beslag dat door [Naam], de echtgenoot van [Eiseres], op 11 juni 2007 is gelegd ten laste van het onverdeelde aandeel van 1/3 van [Gedaagde] in de bedoelde percelen.
De genoemde percelen maken ook onderwerp uit van een onteigeningsprocedure. Bij vonnis van 5 maart 2008 heeft de rechtbank de vervroegde onteigening uitgesproken van de meergenoemde percelen, met uitzondering van een gedeelte ter grootte van 1.300 m² van perceel K 4694. [Eiseres], [Eiser] en [Gedaagde] hebben beroep in cassatie van dat vonnis ingesteld. Het arrest wordt verwacht op 15 mei 2009.
[Eiseres] en [Eiser] stellen dat indien het vonnis van 8 maart 2008 door de Hoge Raad wordt bekrachtigd en de gemeente Heerlen zorgdraagt voor inschrijving daarvan voordat de bedoelde percelen zijn overgedragen aan de gemeente Heerlen in het kader van de WVG-procedure, het voorkeursrecht zal komen te vervallen voor (het deel van) de onteigende percelen en daarmee de verplichting voor de gemeente Heerlen vervalt om de in het kader van de WVG door de rechtbank vastgestelde vergoedingen te betalen. [Eiseres] en [Eiser] stellen dat zij in dat geval genoodzaakt zijn verder te procederen over het bedrag van de schadevergoeding voor de onteigende percelen. Die procedure is tijdrovend en kan volgens hen leiden tot een schadeloosstelling die beduidend lager is dan de prijs vastgesteld in het kader van de WVG-procedure. Daarnaast zouden zij de vergoeding mislopen van het gedeelte ter grootte van 1.300 m² van perceel K 4694, waarvan de onteigening niet is toegestaan. Het voorkeursrecht van de gemeente Heerlen op dat perceelsgedeelte zal volgens [Eiseres] en [Eiser] blijven bestaan. Indien de gemeente Heerlen vervolgens zou weigeren dat perceel op de voet van artikel 21 WVG te kopen, omdat in eerste instantie een meer omvattend aanbod tot verkoop is gedaan, dan zou volgens [Eiseres] en [Eiser] in een langdurige waarderingsprocedure opnieuw moeten worden vastgesteld wat de waarde van dit perceelsgedeelte is. Omdat het perceelsgedeelte voorts volgens het faseringsplan pas aan de beurt komt om te worden bebouwd, kan het nog jaren duren voordat de eigenaren dit perceelsgedeelte kunnen verkopen.
Ter voorkoming dat het bedoelde voorkeursrecht verloren gaat als gevolg van de definitieve beslissing van de Hoge Raad strekkende tot onteigening, welke uitspraak is voorzien op 15 mei 2009, vorderen [Eiseres] en [Eiser] dat de gemeente Heerlen wordt veroordeeld uiterlijk 21 april 2009 haar medewerking te verlenen aan de levering van het meerbedoelde onverdeelde aandeel van 1/3 eigendom van [Gedaagde] in de bedoelde percelen.
[Eiseres] en [Eiser] stellen zich op het standpunt dat hun onverdeelde eigendomsaandeel van 1/3 van ieder in de bedoelde percelen los overdraagbaar is en dat de gemeente Heerlen op grond van artikel 21 van de WVG verplicht is aan de levering van hun aandelen mee te werken. Voor het geval het 1/3 aandeel van [Gedaagde] niet overdraagbaar zou zijn en de gemeente Heerlen geen genoegen zou hoeven te nemen met de overdracht door [Eiseres] en [Eiser] van hun aandelen in de percelen, dan dient volgens hen de gemeente Heerlen, op grond van haar uit artikel 21 WVG voortvloeiende verplichting de bedoelde percelen te kopen van [Eiseres], [Eiser] en [Gedaagde], [Gedaagde] in rechte aan te spreken om medewerking te verlenen aan de opheffing van het op zijn aandeel rustende conservatoire beslag, dat mogelijk in de weg staat aan de koop van de bedoelde percelen door de gemeente Heerlen. Doet de gemeente Heerlen dat niet, dan handelt zij in strijd met artikel 21 WVG en daarmee onrechtmatig jegens [Eiseres] en [Eiser], aldus [Eiseres] en [Eiser].
Op grond van het vorenstaande vorderen [Eiseres] en [Eiser], na wijziging van hun eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) primair: de gemeente Heerlen veroordeelt om vóór of uiterlijk op 20 april a.s. haar medewerking te verlenen aan de levering van het aandeel in de meerbedoelde 1/3 onverdeelde eigendom van [Eiser] (in de zaak met nummer 138068), dan wel [Eiseres] (in de zaak met nummer 138069), zijnde de percelen kadastraal bekend onder gemeente Heerlen, sectie K nummer 4690, groot 8 a 93 ca, gemeente Heerlen, sectie K nummer 4692, groot 10 a en 57 ca, en gemeente Heerlen, sectie K nummer 4694, groot 25 a 77 ca, alle gelegen aan de Ridderweg te Heerlen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente Heerlen in gebreke is/blijft aan deze veroordeling te voldoen;
2) subsidiair: de gemeente Heerlen verplicht om binnen één week na het in deze te wijzen vonnis een kort gedingprocedure op te starten tegen [Gedaagde] waarbij de gemeente Heerlen op straffe van een dwangsom van
€ 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [Gedaagde] in gebreke is/blijft aan die veroordeling te voldoen, van [Gedaagde] vordert dat deze zijn medewerking verleent aan het vrij van beslagen en/of andere zekerheidsrechten leveren van het aandeel van [Gedaagde] in meerbedoelde onverdeelde eigendom, een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente Heerlen in gebreke is/blijft aan deze veroordeling te voldoen;
3) primair en subsidiair: de gemeente Heerlen verbiedt om, ingeval er arrest wordt gewezen door de Hoge Raad in de onteigeningsprocedure, het onteigeningvonnis te laten inschrijven bij het kadaster en de gemeente Heerlen te verbieden om op vorenstaande wijze eigendomsoverdracht van de onteigende percelen te bewerkstelligen;
4) de gemeente Heerlen veroordeelt in de kosten van deze procedure en die vallende op een eventuele executie van het in dezen te wijzen vonnis.
Met betrekking tot haar vordering jegens [Gedaagde] stelt [Eiseres] het volgende. Volgens haar handelt haar broer [Gedaagde] onrechtmatig indien deze een zodanige houding aanneemt dat het conservatoire beslag dat op zijn aandeel in de percelen rust in stand blijft, nu hij als medeondertekenaar van de brief van 27 oktober 2008 van de gemeente Heerlen heeft verlangd dat deze meewerkt aan de aankoop van de bedoelde percelen. De beslaglegger op het aandeel van [Gedaagde] in de bedoelde percelen heeft toegezegd het conservatoire beslag op te heffen op het moment dat [Gedaagde] een depotakte bij de notaris ondertekent waarbij wordt overeengekomen dat aan hem toekomende gelden uit de transactie tussen de gemeente Heerlen en hem door de notaris in depot worden gehouden. Indien [Gedaagde] de bedoelde depotakte ondertekent, wordt het conservatoire beslag opgeheven en kunnen de bedoelde percelen in hun geheel en onbezwaard aan de gemeente Heerlen worden geleverd. Doordat [Gedaagde] dat weigert ontstaat er voor hemzelf en [Eiseres], als mede-eigenaar van die percelen, een aanzienlijk financieel verlies en het risico dat het hogerbedoelde perceelsgedeelte ter grootte van 1.300 m² niet meer door de gemeente Heerlen zal worden aangekocht. Indien in rechte zou komen vast te staan dat de gemeente Heerlen niet verplicht is thans het aandeel van [Eiseres] in de bedoelde percelen te kopen, dan handelt [Gedaagde] volgens [Eiseres] onrechtmatig op het moment dat hij weigerachtig blijft om een vervangende zekerheid ten behoeve van voornoemde [echtgenoot van eiseres] te stellen.
Op grond van het vorenstaande vordert [Eiseres], na wijziging van haar eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
1) [Gedaagde] veroordeelt om vóór of uiterlijk op 21 april a.s. zijn medewerking te hebben verleend aan de ondertekening van een depotakte, althans het verlenen van vervangende zekerheid voor het onder hem gelegde conservatoire beslag, op zodanige wijze, dat [echtgenoot van eiseres] het conservatoire beslag kan opheffen, zonder daardoor in een slechtere rechtspositie te worden gebracht dan de rechtspositie die [echtgenoot van eiseres] toekwam ten tijde levering van het aandeel in de meerbedoelde 1/3 onverdeelde eigendom van Bosch, zijnde de percelen kadastraal bekend onder gemeente Heerlen, sectie K nummer 4690, groot 8 a 93 ca, gemeente Heerlen, sectie K nummer 4692, groot 10 a en 57 ca, en gemeente Heerlen, sectie K nummer 4694, groot 25 a 77 ca, alle gelegen aan de Ridderweg te Heerlen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente Heerlen in gebreke is/blijft aan deze veroordeling te voldoen;
2) bepaalt dat dit vonnis op grond van het artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte depotakte van [Gedaagde];
3) [Eiseres] machtigt om in plaats van [Gedaagde] een depotakte te ondertekenen, ter verlening van vervangende zekerheid voor het onder [Gedaagde] gelegde conservatoire beslag, op zodanige wijze, dat [echtgenoot van eiseres] het conservatoire beslag kon opheffen, zonder daardoor in een slechtere rechtspositie te worden gebracht dan de rechtspositie die [echtgenoot van eiseres] toekwam ten tijde van het conservatoir beslag;
4) [Gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure en die vallende op een eventuele executie van het in dezen te wijzen vonnis.
De gemeente Heerlen en [Gedaagde] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De vorderingen in de zaken met nummers 138068 en 138069 gericht tegen de gemeente Heerlen:
Gelet op de samenhang tussen de zaken ten aanzien van de vorderingen tegen de gemeente Heerlen, zal de voorzieningenrechter deze voor zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Blijkens een uittreksel uit het kadaster van 2 februari 2009 (telkens productie 2 bij de dagvaardingen) rust op de ten processe bedoelde percelen niet alleen een conservatoir beslag dat door meergenoemde [echtgenoot van eiseres] is gelegd, maar ook een conservatoir beslag dat door [X], [Y] en [Z] is gelegd. Het laatstbedoelde beslag moet echter, als door [Gedaagde] ter zitting erkend, als opgeheven worden beschouwd, nu de vorderingen tot zekerheid waarvan dat beslag is gelegd door [Gedaagde] zijn voldaan. Er kan dus bij de beoordeling van de vorderingen van worden uitgegaan dat op de bedoelde percelen nog slechts het door [echtgenoot van eiseres] gelegde beslag rust.
Voorts stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Anders dan [Gedaagde] stelt, rust het omstreden beslag op de percelen K 4690, 4692 en 4694 niet ook op aandelen van [Eiseres] en [Eiser] daarin, doch slechts op het aandeel van [Gedaagde] daarin. Volgens het proces-verbaal van beslaglegging van 11 juni 2007 (telkens productie 1 bij de dagvaardingen) wordt conservatoir beslag gelegd op onder andere de ten processe bedoelde percelen “althans het aandeel hierin van de beslagene ([Gedaagde], de voorzieningenrechter) voornoemd;”. Daarmee is bedoeld om het beslag te beperken tot het aandeel van [Gedaagde] in de eigendom van de betreffende percelen, voor zover [Gedaagde] niet de enige eigenaar daarvan is. Bovendien kan het beslag ook slechts kleven in zoverre het rust op het aandeel in de eigendom van [Gedaagde] in de betreffende percelen.
Ten aanzien van de vorderingen van [Eiseres] en [Eiser] die zich richten tegen de gemeente Heerlen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Met de gemeente Heerlen is de rechtbank van oordeel dat de gemeente thans niet kan worden gedwongen om de bedoelde percelen op de voet van artikel 21 WVG van [Eiseres] en [Eiser] [en gedaagde] af te nemen. De gemeente Heerlen heeft immers recht en belang bij de levering van de gehele onverdeelde eigendom van de bedoelde percelen, zonder dat daarop, of op een deel daarvan, een beslag rust. Op grond van het bepaalde in artikel 7:15 BW zijn verkopers ([Eiseres], [Eiser] [en gedaagde]) verplicht de percelen zonder het daarop rustende conservatoire beslag te leveren. Nu de gemeente Heerlen en de eigenaren Bosch niet anders zijn overeengekomen, hoeft de gemeente geen genoegen te nemen met eigendom waarop een beslag rust. Evenmin hoeft de gemeente Heerlen genoegen te nemen met de eigendom van slechts een deel (de delen van [Eiseres] en [Eiser]) van de bedoelde percelen. Op grond daarvan moet de primaire vordering worden afgewezen.
Ook de subsidiaire vordering moet worden afgewezen. Gegeven het voormelde oordeel, dat de gemeente terecht geen genoegen neemt met de overdracht van percelen belast met een beslag, dan wel met de overdracht van de onbelaste aandelen in die percelen, ligt de belemmering in de overdracht van die percelen in de (risico)sfeer van de verkopers (de eigenaren Bosch). Indien de verkopers wensen dat die belemmering (het door [echtgenoot van eiseres] gelegde beslag) wordt opgeheven, dan is het aan hen om dat te bewerkstelligen en niet aan de gemeente Heerlen.
Ook de derde vordering van [Eiseres] moet worden afgewezen. Het staat de gemeente Heerlen vrij de eigendom van de bedoelde percelen te verwerven niet door de gedwongen aankoop op grond van de vordering van eigenaren Bosch op de voet van artikel 21 WVG, maar op grond van de onteigeningsprocedure. Zo al juist zou zijn dat de eigenaren Bosch voor hun eigendommen, voor zover die kunnen worden onteigend, minder ontvangen in het kader van een onteigeningsprocedure dan de prijs vastgesteld in de WVG-procedure, dan is dat op zich niet voldoende om te oordelen dat de gemeente de bedoelde percelen niet zou mogen onteigenen.
Op grond van het vorenstaande moeten de vorderingen van [Eiseres] en [Eiser] gericht tegen de gemeente Heerlen worden afgewezen en dienen [Eiseres] en [Eiser] als de in het ongelijk gestelde partijen te worden veroordeeld in de kosten van de gemeente Heerlen in deze procedures.
De kosten aan de zijde van de gemeente Heerlen worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.078,00
De vorderingen in de zaak met nummer 138069 gericht tegen [Gedaagde]:
Het meest verstrekkende en eerste verweer van [Gedaagde] houdt in dat [Eiseres] geen spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Dat verweer moet worden verworpen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
[Gedaagde] stelt dat partijen, te weten kennelijk de gezamenlijke eigenaren Bosch enerzijds en de gemeente Heerlen anderzijds, zouden zijn overeengekomen het eindoordeel van de Hoge Raad in de onteigeningsprocedure af te wachten, omdat, indien in het te wijzen arrest de onteigening van de ten processe bedoelde percelen wordt uitgesproken en het arrest vervolgens door de gemeente Heerlen wordt ingeschreven in de openbare registers, het meerbedoelde beslag vervalt. Dat verweer moet worden verworpen. [Eiseres] heeft het bestaan van die overeenkomst betwist, terwijl [Gedaagde] het bestaan van die overeenkomst in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt.
[Eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel degelijk een spoedeisend belang bij haar vordering jegens [Gedaagde]. Op grond van de beschikkingen van de rechtbank van 28 augustus 2008, bezien in samenhang met het bepaalde in artikel 21 WVG en de vordering bij schrijven van 27 oktober 2008 van de eigenaren Bosch aan de gemeente Heerlen gebaseerd op dat artikel, heeft [Eiseres] een titel om de bedoelde percelen aan de gemeente Heerlen te kunnen verkopen en haar aandeel in de door de rechtbank bij die beschikkingen vastgestelde koopprijs van die percelen te kunnen innen. Die mogelijkheid wordt vertraagd en mogelijk gefrustreerd indien zij zou moeten wachten op de definitieve beslissing in de onteigeningsprocedure. De procedure waarin de schadevergoeding in het kader van de onteigening wordt vastgesteld moet daarna worden opgestart en zal geruime tijd in beslag nemen. Voorts loopt [Eiseres] dan het risico dat zij als vergoeding voor de waarde van de te onteigenen percelen minder ontvangt dan de waarde die is vastgesteld in de WVG-procedure. In dat verband is van belang dat het laatste minnelijke aanbod dat de gemeente Heerlen in het kader van de onteigening heeft gedaan, anders dan [Eiseres] stelt, voor de te onteigenen (gedeelte van de) percelen aanzienlijk lager is dan de prijs die in de beschikkingen op grond van de WVG is vastgesteld voor de (overeenkomstige delen van die) percelen.
De stelling van [Gedaagde] dat in de bedoelde onteigeningsprocedure de waarde van de grond op zijn minst moet worden gesteld op de waarde in de WVG-procedure, vindt geen steun in het recht. [Eiseres] loopt derhalve tevens het risico dat zij in de onteigeningsprocedure minder voor de percelen krijgt dan de waarde zoals vastgesteld in de WVG-procedure. Verder heeft [Eiseres] belang om niet te hoeven wachten op de onteigeningsprocedure, nu indien de onteigening van de percelen definitief is uitgesproken voordat de eigendom daarvan door de eigenaren Bosch naar aanleiding van de beschikkingen van de rechtbank in de WVG-procedure aan de gemeente Heerlen is overgedragen de eigenaren Bosch van rechtswege de eigendom daarvan kwijt raken.
Ten tweede heeft [Gedaagde] als verweer gevoerd dat [Eiseres] niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij procedeert in de hoedanigheid van deelgenoot in de gemeenschap van eigenaren van de bedoelde percelen en dus ten behoeve van die gemeenschap, terwijl uit de vorderingen blijkt dat zij deze niet instelt ten behoeve van de gemeenschap, maar ten behoeve van zichzelf. Nu [Eiseres] en hijzelf in een zakenrechtelijke verhouding tot elkaar – als leden van een gemeenschap mede-eigenaren van de bedoelde percelen – hadden de omstreden vorderingen volgens [Gedaagde] moeten worden ingesteld ten behoeve van die gemeenschap.
Dat verweer moet worden verworpen. De grondslag van de vordering die [Eiseres] jegens [Gedaagde] instelt is niet de verplichting tot nakoming door een derde van een overeenkomst jegens de gemeenschap van eigenaren van de bedoelde percelen, maar een vordering die [Eiseres] voor zich instelt en die is gebaseerd op de stelling dat door [Gedaagde] als deelgenoot een onrechtmatige daad – te weten het niet verschaffen van een vervangende zekerheid door [Gedaagde] aan diens beslaglegger [echtgenoot van eiseres] – is gepleegd jegens een andere deelgenoot. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vereist een dergelijke vordering derhalve niet dat [Eiseres] aangeeft dat zij als deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap van eigenaren een vordering instelt.
Ten derde heeft [Gedaagde] met een beroep op de exceptio plurium litis consortium aangevoerd dat [Eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat, nu er sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding, [Eiseres] haar vordering jegens hem samen met [Eiser] had moeten instellen, dan wel [Eiser] in de procedure had moeten betrekken.
Ook dit verweer moet worden verworpen. De aard van de verplichting waarvan nakoming wordt gevorderd verzet zich er niet tegen dat deze vordering slechts door [Eiseres] wordt ingesteld.
Het vierde verweer van [Gedaagde] houdt in dat [Eiseres] geen redelijk belang, in de zin van artikel 3:303 BW, heeft bij haar vorderingen jegens hem. [Gedaagde] stelt allereerst dat indien de primaire vordering van [Eiseres] jegens de gemeente Heerlen wordt toegewezen, [Eiseres] geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij haar vorderingen jegens hem.
Nu uit het hierboven overwogene echter volgt dat de vorderingen jegens de gemeente Heerlen worden afgewezen, is het belang gegeven en het verweer derhalve niet meer relevant.
Voorts heeft [Gedaagde] ten verwere aangevoerd dat hij niet meer bevoegd is om de depotakte te ondertekenen, of anderszins zekerheid te stellen als door [Eiseres] is gevorderd. Hij stelt dat hij bij akte van cessie van 14 december 2007 zijn vordering met betrekking tot en/of verband houdende met het al dan niet te onteigenen of te verkopen aandeel in de ten processe bedoelde percelen heeft gecedeerd aan Tripels Advocaten, zodat hij niet meer bevoegd is om over de door hem te ontvangen schadevergoeding of koopprijs betreffende de bedoelde percelen te beschikken.
Dit verweer treft doel. Door de bedoelde cessie is [Gedaagde] inderdaad niet meer gerechtigd te beschikken over de vergoeding in verband met de verkoop of de onteigening van de ten processe bedoelde percelen. Hij is dus ook niet meer gerechtigd om door middel van de ondertekening van de door [Eiseres] bedoelde depotakte te bewerkstelligen dat zijn deel van de verkoopprijs, dan wel schadevergoeding tot zekerheid van [echtgenoot van eiseres] door een notaris in depot wordt gehouden.
Ten aanzien van de, vermeerderde eis, houdende de subsidiaire vordering dat [Gedaagde] op een andere manier vervangende zekerheid moet stellen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Anders dan [Gedaagde] stelt, volgt uit de akte van cessie niet dat hij niet meer bevoegd zou zijn om vervangende zekerheid te stellen. De subsidiaire vordering moet echter worden afgewezen als onvoldoende geadstrueerd in het licht van de vraag of [Gedaagde], bij gebreke van een uitdrukkelijke wettelijke verplichting daartoe, wel onrechtmatig handelt door in casu geen vervangende zekerheid te stellen.
Nu op grond van het vorenstaande de vordering van [Eiseres] jegens [Gedaagde] reeds moet worden afgewezen, behoeven de overige verweren van [Gedaagde] geen bespreking meer. [Eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De kosten aan de zijde van [Gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.078,00
In de zaak met nummer 138068:
veroordeelt [Eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van de gemeente Heerlen gevallen en tot op heden begroot op:
vast recht € 262,00
salaris advocaat € 816,00
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met nummer 138069:
veroordeelt [Eiseres] in de kosten van de procedure aan de zijde van de gemeente Heerlen en [Gedaagde] gevallen en telkens aan de zijde van de gemeente Heerlen en [Gedaagde] tot op heden voor ieder begroot op:
vast recht € 262,00
salaris advocaat € 816,00
verklaart de proceskostenveroordeling ten gunste van de gemeente Heerlen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze vonnissen zijn gewezen door mr. J.J.P. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken.?